Ons manifest voor een Europees herstel
INHOUDOPGAVE
INLEIDING
1. Stand van zaken
1.1 Wat is moderniteit
1.2 De crisis van de moderniteit
1.3 Het liberalisme, de historische vijand
2. Uitgangspunten
2.1 De mens: een
momentopname van het leven
2.2 De
mens: een geworteld wezen, riskant maar open
2.3 De
maatschappij: een geheel van gemeenschappen
2.4 De
Politiek: een wezenlijk element en een kunst
2.5 De economie:
voorbij vraag en aanbod
2.6 De ethiek:
zelfverwerkelijking
2.7 De
techniek: de wereld in beweging brengen
2.8 De wereld: een
veelvoudig heelal
2.9 De kosmos: een
onderbroken geheel
3. Richtbakens
3.1 Vóór
sterke identiteiten, tegen de verworteling
3.2
Tegen racisme, voor het recht op verschillend zijn
3.3 Tegen immigratie; voor het zelfbeschikkingsrecht der volkeren
3.4
Tegen seksisme, voor erkenning van sekseverschillen
3.5 Tegen de Nieuwe Klasse, voor zelfbestuur vanuit de basis
3.6 Voor
een federaal Europa tegen het jacobinisme
3.7 Voor versterking van democratie, tegen politieke onverschilligheid
3.8
Voor deelarbeid, tegen de kapitalistische logica
3.9 Voor de organische economie, tegen de heerschappij der commerciële
waarden
3.10 Voor plaatselijke gemeenschappen, tegen grootschaligheidsmanie
3.11 Voor dorpen en steden op menselijke maat, tegen betonvlakten en
woonsilo's
3.12 Voor een integrale ecologie, tegen de productivistische waanzin
3.13 Voor geestelijke vrijheid en terugkeer naar gedachte-uitwisseling
Het in 1965 ontstane Knooppunt Delta is geen politieke beweging, maar
een denkrichting die school maakt. De nu al jaren durende activiteiten
stonden van meet af aan in het teken van metapolitiek.
Metapolitiek is niet een andere manier van politiek bedrijven. Het heeft
niets te maken met een "strategie" om een intellectueel overwicht op te
leggen en het heeft al helemaal niet de pretentie om andere initiatieven
of mogelijke gedragslijnen uit te sluiten. Het gaat louter uit van de
vaststelling, dat ideeën een fundamentele rol spelen in het collectief
bewustzijn en meer algemeen in de hele menselijke geschiedenis.
Herakleitos, Aristoteles, Augustinus, Thomas van Aquino, René Descartes,
lmmanuel Kant, Adam Smith of Karl Marx hebben ieder in hun tijd door hun
werk revoluties van beslissende betekenis uitgelokt met een complex
verloop, maar waarvan de gevolgen zich heden ten dage nog laten
gevoelen.
De geschiedenis is weliswaar een resultante van de wil en de daad van de
mens, maar in de praktijk laat zijn invloed zich pas gelden binnen het
kader van een zeker aantal overtuigingen, geloofsrichtingen en
voorstellingen van zaken, waardoor zij zingeving en richting krijgen.
Knooppunt Delta heeft de ambitie om aan de hernieuwing van deze
sociaalhistorische voorstellingen haar steentje bij te dragen.
Het metapolitiek initiatief voelt zich thans nog versterkt door een
achteraf gemaakte beschouwing over het ontstaansproces van de westerse
samenlevingen. Men kan inderdaad aan de ene kant de toenemende onmacht
van politieke partijen, vakbonden, regeringen en van het geheel van
klassieke organen van machtsverovering en -uitoefening vaststellen,
terwijl er aan de andere kant alom sprake is van versneld in
vergetelheid geraakte breuklijnen die de moderniteit zo hebben
gekenschetst, om te beginnen de traditionele breuk tussen links en
rechts. Bovendien zijn we getuige van een ongekende uitbarsting van
kennis die zich maar blijft vermenigvuldigen zonder dat men er steeds de
gevolgen van kan overzien. In een wereld waarin gesloten gezelschappen
plaats geruimd hebben voor onderling verbonden netwerken, waarin
ijkpunten hoe langer hoe vager worden, moet de metapolitiek proberen
weer zin te geven aan het bestaan door nieuwe syntheses aan te dragen
buiten het politieke steekspel om. Daarvoor moet ze een manier van
denken ontwikkelen die vastberaden dwarsverbanden legt en moet ze door
de studie van alle domeinen van wetenschap en kennis uiteindelijk komen
tot een voorstel met een samenhangende en evenwichtige kijk op de
wereld. Dat is al meer dan dertig jaar lang het doel van Knooppunt
Delta.
Het voorliggende manifest is er een uiting van. Het eerste deel ‘Stand
van Zaken’ biedt een kritische analyse van ons tijdperk. Het tweede deel
‘Uitgangspunten’ geeft uitdrukking aan de basis van onze kijk op de mens
en onze wereldvisie. Beide vinden inspiratie in een multidisciplinaire
benadering die zich niet conformeert aan het merendeel van de
hedendaagse erkende intellectuele scheidslijnen.
Tribalisme versus mondialisme, jacobijns nationalisme versus
internationalisme, liberalisme versus marxisme, individualisme versus
collectivisme, progressivisme versus conservatisme staan inderdaad
tegenover elkaar in een identieke zelfgenoegzame logica die geen enkele
ruimte laat voor een derde optie. Al een eeuw lang gaat achter het
masker van deze kunstmatige tegenstellingen het wezenlijke schuil: de
omvang van een crisis die schreeuwt om een radicale vernieuwing van onze
denkwijze, onze methode van besluitvorming en onze manier van ageren.
Men zal dus op de volgende bladzijden tevergeefs zoeken naar een spoor
van voorgangers, van wie we dan slechts de erfgenamen zouden zijn. Wij
hebben de vruchten geplukt van allerlei - zeer verschillende -
theoretische verworvenheden uit het verleden. Bij het uitvoerig
verkennen van de geschiedenis hebben we nooit geaarzeld die ideeën over
te nemen die ons juist leken te zijn, om het even uit welke denkrichting
ze afkomstig waren. Deze benadering via dwarsverbanden wekt overigens
geregeld de woede op van de waakhonden van het "correcte" denken. Zij
willen de ideologische orthodoxie bevriezen om elke nieuwe synthese, die
hun intellectueel comfortabele positie bedreigt, lam te leggen.
Vanaf het begin bracht Knooppunt Delta immers mannen en vrouwen bijeen
die in hun stad of dorp waar ze wonen merkbaar aanwezig zijn en op een
even concrete als doorleefde manier willen bijdragen aan de ontplooiing
ervan. In Vlaanderen, Nederland en andere landen vormen ze een
gemeenschap, waarin wordt gewerkt en gedacht niet alleen door
intellectuelen, maar door iedereen die op welke grond ook geïnteresseerd
is in de gedachtestrijd. Het derde deel van het manifest,
Richtingbepalingen, brengt daarom onze stellingname tot uiting t.a.v. de
grote debatten over actuele onderwerpen en onze eigen richtingbepaling
met betrekking tot de toekomst voor onze volkeren en onze beschaving.
1. STAND VAN ZAKEN
Elke kritische gedachte begint met het relativerend in perspectief
stellen van het tijdperk waarin ze zich ontvouwt. We bevinden ons thans
in een scharnierperiode, een keerpunt onder de vorm van een
"interregnum" (tussenrijk), dat verloopt tegen de achtergrond van een
grote crisis: het einde van de moderniteit.
1.1 Wat is moderniteit?
De moderniteit duidt de sociaal-historische, politieke en wijsgerige
beweging in de drie laatste eeuwen van de westerse geschiedenis aan. Zij
wordt voornamelijk gekenschetst door vijf in elkaar grijpende processen:
het steeds belangrijker worden van het individu ten koste van de oude
gemeenschappen, het toenemende massakarakter van de samenleving dat zich
onder meer uit in gestandaardiseerde gedragingen en levenswijzen, de
ontheiliging door het terugtreden van de grote geloofsverhalen ten
voordele van een wetenschappelijke verklaring van de wereld- de
rationalisatie door de toenemende overheersing van de instrumentele rede
middels de markteconomie en de cultus van de technische doelmatigheid-
en tenslotte het universalisme dit wil zeggen het alom invoeren op
wereldschaal van een maatschappijmodel dat daarmee impliciet als enig
verstandelijk mogelijke en dus meerwaardig ten opzichte van andere wordt
voorgesteld.
Deze beweging heeft oude wortels. In meer dan een opzicht zien we hier
een verwereldlijking van begrippen en denkbeelden die aan de
christelijke metafysica zijn ontleend en die naar het wereldlijke leven
zijn overgeslagen nadat ze van elke transcendente dimensie (die het
wetenschappelijk waarneembare overstijgt) zijn ontdaan. We vinden
inderdaad bij het christendom de kiem van de grote veranderingen die de
wereldlijke ideologieën uit het moderne tijdperk hebben bevrucht. Het
individualisme was reeds aanwezig in het begrip individuele
heilsverwachting en in de bevoorrechte intieme band die de gelovige met
God onderhoudt, een band die absolute voorrang heeft op enige
verworteling in het aardse bestaan.
Het egalitarisme of gelijkheidsdenken vindt ontstaan in het idee dat
alle mensen gelijk tot de verlossing worden geroepen, want allen zijn
gelijk begiftigd met een individuele ziel, de absolute waarde waarin de
gehele mensheid deelt. Het progressivisme of vooruitgangsdenken ontstaat
uit het idee dat de geschiedenis een absoluut beginpunt en een
noodzakelijk einde heeft, en een verloop dat vrijwel overeenstemt met
het goddelijke plan. Het universalisme tenslotte is de natuurlijke
uitdrukking van een godsdienst die beweert dat ze een geopenbaarde
waarheid in pacht heeft die voor alle mensen geldt en rechtvaardigt dat
men hun bekering eist. De moderne politiek steunt dus op verwereldlijkte
theologische denkbeelden. Maar het christelijk denken is thans
teruggebracht tot de status van maar één onder vele meningen en is dus
zelf het eerste slachtoffer geworden van deze beweging die het, tegen
zijn zin in, op gang heeft gebracht. In de geschiedenis van het Westen
zal het de godsdienst zijn geweest die het afscheid van de godsdienst
betekende.
De onderscheiden filosofische scholen van de moderniteit mogen dan wel
soms in concurrentie tegenover elkaar staan en elkaar soms tegenspreken,
maar ze vinden elkaar wel als het gaat om het wezenlijke: het idee dat
er een unieke en alom geldende, universeel toepasbare oplossing bestaat
voor alle sociale, morele en politieke verschijnselen. De mensheid wordt
er gezien als een optelsom van rationele individuen die uit eigenbelang,
uit morele overtuiging, uit sympathie of nog uit vrees zijn geroepen om
hun eenheid tot stand te brengen in de geschiedenis.
Vanuit dit gezichtspunt verwordt de verscheidenheid in de wereld tot een
hindernis en alles wat de mensen onderscheidt wordt opgevat als iets
bijkomstigs, toevalligs, verouderd of gevaarlijks. Voor zover de
moderniteit niet alleen bij een gedachtegoed bleef, maar zich ook uitte
in daadwerkelijk handelen, onderneemt zij pogingen om individuen met
inzet van alle mogelijke middelen los te wrikken uit hun specifieke
gemeenschappen om ze dan te onderwerpen aan een universeel geldende
wijze van samenleven. De meest doelmatige manier daartoe bleek de
markteconomie, gedragen door een kapitalistische logica.
(naar inhoudsopgave)
1.2. De crisis van de moderniteit
De moderne gedachtewereld werd overheerst door vrijheidsdrang en
gelijkheidsstreven. Beide kardinale waarden werden verraden. De
individuele mensen, meer en meer afgesneden van de gemeenschappen die
hen beschermden door zin en vorm te geven aan hun bestaan, ondergaan
voortaan de ijzeren wet van onmetelijke beheers- en
besluitvormingsmechanismen waartegenover hun vrijheid een zuiver formele
aangelegenheid blijft. Ze krijgen de wereldwijde macht van de markt, de
technowetenschappen en de massacommunicatie te verduren zonder er ooit
de loop van te kunnen beïnvloeden.
De belofte van gelijkheid is op haar beurt ook tweemaal op een
mislukking uitgelopen: het communisme heeft haar verraden door de meest
moorddadige regimes uit de geschiedenis te installeren; het kapitalisme
heeft er de spot mee gedreven door de meest beschamende economische en
sociale ongelijkheden te legitimeren op grond van een puur principieel
gelijkheidsbeginsel. De moderniteit heeft "rechten" afgekondigd zonder
echter de middelen te verschaffen om deze uit te oefenen.
Ze heeft behoeften aangescherpt en onophoudelijk nieuwe geschapen, maar
de mogelijkheid tot bevrediging van deze behoeften werd in de praktijk
voorbehouden aan een kleine minderheid, waardoor de frustratie en woede
van alle andere mensen wordt gevoed. En wat de vooruitgangsideologie
betreft, die als antwoord op de verwachting van mensen de belofte op een
steeds betere wereld onderhield, zien we dat die thans een daverende
crisis kent: de toekomst blijkt onvoorspelbaar en boezemt de meeste
mensen eerder vrees in dan dat ze hoop brengt.
Elke generatie ziet thans een wereld tegenover zich die aanmerkelijk
verschilt van die van zijn ouders. Deze voortdurende verandering, die
stoelt op de ontwaarding van overlevering en oude ervaringsfeiten en die
samenhangt met de alsmaar snellere transformaties van de leefwijze en
van de leefomgeving, levert geen geluk maar existentiële angst en
beklemming op.
Het `einde der ideologieën` betekent de historische uitputting van de
grote verhalen die de mensen in beweging hebben gebracht, zoals het
liberalisme, het socialisme, het communisme, het nationalisme, het
fascisme of ook nog het nationaalsocialisme. De twintigste eeuw heeft de
doodsklok geluid voor de meeste van deze doctrines, die in concreto
onder meer volkerenmoorden, het uitroeien van etnische gemeenschappen,
massale afslachtingen en totale oorlogen tussen naties tot gevolg
hadden, evenals de voortdurende concurrentie tussen opgejutte
individuen, ecologische rampen, sociale chaos en het verlies van alle
betekenisvolle herkenningspunten.
Door de traditionele leefwereld te vernietigen tot profijt van de
instrumentele rede hebben de materiële groei en ontwikkeling zich
vertaald in een geestelijke verarming zonder weerga. Ze hebben alom
geleid tot zorg en tot de ongerustheid te moeten leven in een altijd
onzekere tegenwoordige tijd, in een wereld zonder verleden en zonder
toekomst. De moderniteit heeft aldus de meest lege beschaving
voortgebracht die de mensheid ooit heeft gekend.
De taal van de reclameboys is het voorbeeld voor elk sociaal taalgebruik
geworden, Koning Geld dringt ons de alomtegenwoordigheid van koopwaar
op, de mens verwordt tot ruilobject in een sfeer van armetierig
hedonisme en kickzucht, de techniek zet de wereld van het leven klem in
het pseudorationele netwerk van "ikke, ikke, ikke en de rest kan
stikken".
Misdaad, onmaatschappelijk gedrag, geweld en onbeschoftheid verbreiden
zich in een oorlog van iedereen tegen iedereen en van ieder tegen
zichzelf. Het onzeker geworden individu wordt heen en weer geslingerd in
de ontwerkelijkte werelden van de drugsscene, de virtuele spelletjes en
het mediagebeuren. Het platteland wordt ontvolkt en er is een toeloop
naar onleefbare voorsteden en monsterachtige agglomeraties. Het eenzame
individu gaat op in de anonieme en vijandige meute, terwijl het oude
sociale, politieke, culturele of religieuze middenveld steeds zwakker
wordt en zich steeds minder weet te onderscheiden van de grauwe
eenheidsworst. De oppassers van de heersende ideologie zijn op het einde
van hun Latijn. Ze hebben niets nieuws meer te zeggen en voelen de
diepgaande malaise van de huidige samenleving koud over hen heen komen.
Meestal beperken ze zich tot een hol, bezwerend discours dat ons door de
media dagelijks met de houten hamer wordt ingeklopt, midden een
samenleving die niet meer wordt bedreigd door explosie, maar door
implosie.
Deze vage en verwarrende crisis waar we doorheen moeten duidt erop, dat
de hedendaagse moderniteit op haar eind loopt, juist nu de
universalistische aandrift (het wensbeeld van een wereldomspannend
waardepatroon) die eraan ten grondslag ligt bezig is werkelijkheid te
worden onder de hoede van de liberale mondialisatie. Het tijdperk van de
late moderniteit wordt contradictorisch gekenmerkt door een versterking
van de moderniteit, met een radicalisatie van een aantal van zijn meest
destructieve aspecten én door de opkomst van een postmoderniteit die
fundamenteel dubbelzinnig is. Enerzijds confronteert de postmoderniteit
ons met een 'postmodernisme' dat staat voor verbrokkeling en ontbinding,
nomadisme en dwangmatig consumeren of nog het zich laten gaan in
intellectuele abdicatie en bandeloos scepticisme ("anything goes").
Anderzijds opent ze perspectieven die door een aantal nieuwe onderwerpen
worden gekenmerkt, positieve zowel als negatieve: groeiende zorg om het
milieu, toenemende aandacht voor de kwaliteit van het leven, opkomst van
'stammen' en 'netwerken', herwonnen gevoel voor gemeenschapsbelangen,
politieke erkenning van allerlei subnationale groepen en minderheden,
vermenigvuldiging van conflicten binnen of boven de bestaande staten,
terugkeer van sociale gewelddadigheid, afgang van geïnstitutionaliseerde
kerkgemeenschappen, toenemende burgerlijke ongehoorzaamheid tegenover de
heersende klasse, enz.
Het overwinnen van de moderniteit zal niet de vorm aannemen van een
'grote afrekening', een wereldlijke versie van de goddelijke, glorieuze
verschijning, maar zal tot uiting komen doorheen 'duizend dageraden',
dit wil zeggen door de ontluiking van soevereine ruimten voor de
gemeenschappen, bevrijd zowel van de jacobijnse als van de
kapitalistische overheersing. De moderniteit zal immers niet worden
overwonnen door een terugkeer naar het verleden, zoals sommige
reactionairen (1) dat zouden willen, op grond van hun geïdealiseerde
visie op het verleden, want de toestand van vandaag is niets anders dan
het gevolg van dát verleden. Veeleer zal de moderniteit worden
overwonnen door een toevlucht tot bepaalde voormoderne waarden binnen
een vastberaden visie die postmodern is in de letterlijke zin, namelijk
het moderne ver achter zich latend. Alleen tegen de prijs van zo'n
radicale herfundering zullen de maatschappelijke wanorde (anomie) en het
hedendaagse nihilisme kunnen worden bezworen.
(naar inhoudsopgave)
1.3. Het liberalisme, de historische vijand
Het liberalisme was en is de dominante ideologie van de moderniteit.
Historisch was ze de eerste die binnen de moderniteit tot een duidelijke
formulering kwam en zal ze de laatste zijn om te verdwijnen. Tijdens een
eerste fase heeft het liberale denken de economie verzelfstandigd ten
opzichte van het moreel normbesef, de politiek en de samenleving,
waarbinnen ze vroeger was verankerd.
In een tweede fase heeft zij van de 'marktwaarde' de soevereine norm van
het volledige gemeenschapsleven gemaakt en van de commerciële relatie dé
relatie die model staat voor alle andere: de markt als paradigma voor de
gehele samenleving. De opkomst van dit 'rijk van de kwantiteit' duidt
deze overgang aan van markteconomie naar marktmaatschappij, dit wil
zeggen de uitbreiding van de ruilwetten van de markt, geregeerd door de
"onzichtbare hand" naar alle gebieden van het menselijke bestaan. Het
liberalisme heeft anderzijds het moderne individualisme voortgebracht,
waarbij het uitging van een foute antropologie, zowel vanuit
beschrijvend als vanuit normatief oogpunt. Deze antropologie gaat uit
van een eendimensionale mens met 'onvervreemdbare rechten', ontleend aan
een fundamenteel asociale 'natuur'. Deze abstracte mens gaat ook
'vooraf' aan iedere gemeenschap: die ontstaat pas achteraf door 'vrij'
aangegane contracten met een ruilkarakter. Van deze eendimensionale mens
wordt verwacht dat hij er constant op uit is zijn eigen belang te
maximaliseren door volstrekt geen rekening te houden met financieel niet
uit te drukken argumenten of met waarden die niet voortvloeien uit
rationele berekening.
Deze dubbele impuls tot een individualistisch gedrag en tot een louter
homo economicus-perspectief gaat gepaard met een 'darwinistische' visie
op het sociale leven: veralgemeende en permanente concurrentie, een
nieuwe versie van de 'oorlog van allen tegen allen' met het oog 'de
besten' eruit te selecteren.
Maar nog afgezien van het feit dat de 'zuivere en perfecte' concurrentie
een mythe is, omdat er altijd machtsverhoudingen aan voorafgaan, zegt ze
helemaal niets over de waarde van wie geselecteerd is: zowel het ergste
als het beste kunnen eruit voortkomen. De evolutie kiest degenen, die
het geschiktst zijn om te overleven, maar de mens stelt zich nu juist
niet tevreden met louter overleven. Hij geeft zijn leven vorm via een
hiërarchie van waarden, waartegenover het liberalisme beweert neutraal
te staan.
Het onrechtvaardige karakter van de liberale overheersing heeft in de
negentiende eeuw, in het raam van de Industriële Revolutie, geleid tot
een legitieme reactie die we grofweg als de socialistische beweging
kunnen aanduiden. Maar deze is voor een groot deel en vrij snel tot
dwaalleer verworden onder invloed van marxistische theorieën.
Ondanks wat hen tegenover elkaar stelt, behoren liberalisme en
socialisme fundamenteel tot dezelfde categorie, die teruggaat tot de
Verlichting: hetzelfde individualisme aan de basis, hetzelfde universele
gelijkheidsdenken, hetzelfde rationalisme, hetzelfde primaat van de
factor economie, hetzelfde hameren op de emancipatoire waarde van
arbeid, hetzelfde vooruitgangsgeloof en hetzelfde hopen op het einde van
de geschiedenis. In menig opzicht heeft het liberalisme alleen maar met
méér doelmatigheid bepaalde doelstellingen verwezenlijkt die het met het
socialisme gemeen heeft: uitroeiing van groepsidentiteiten en
traditionele culturen, onttovering van de wereld, wereldwijde
uniformisering van het productiesysteem.
De verwoestingen die het marktmechanisme heeft aangericht, hebben ook de
opkomst en de uitbreiding van de 'verzorgingsstaat' bewerkstelligd. In
de loop der geschiedenis waren het marktmechanisme en de staat al vroeg
als onlosmakelijke tweeling verschenen, waarbij de staat een
belastingheffing probeerde op te leggen op ruilhandelingen binnen de
gemeenschap en een homogene economische ruimte (marktgemeenschap) poogde
te scheppen en dit als machtsmiddel uit te bouwen. Vervolgens heeft de
vermarkting van het sociale leven geleid tot de vervluchting van de
gemeenschapsbanden en zodoende de gestage versterking van de
verzorgingsstaat noodzakelijk gemaakt, om via de herverdeling van
inkomens de noden te verzachten die ontstonden toen de traditionele
saamhorigheid het liet afweten.
Deze tussenkomst door de staat heeft het liberalisme helemaal niet in
zijn loop belemmerd, maar integendeel, het in staat gesteld op te
bloeien: de verzorgingsstaat heeft een maatschappelijke explosie
voorkomen en derhalve de veiligheid en stabiliteit gewaarborgd die voor
het marktmechanisme nodig zijn.
Maar de keerzijde van de medaille is dat de verzorgingsstaat, die
slechts een abstract, naamloos en ondoorzichtig
inkomensherverdelingapparaat is, alom een gebrek aan
verantwoordelijkheid heeft veroorzaakt. Steeds meer burgers verwerden
daardoor tot hulpafhankelijken, die niet meer de omverwerping van het
liberale systeem nastreven, maar veeleer de onbeperkte uitbreiding van
hun rechten zonder enige tegenprestatie.
Tenslotte brengt het liberalisme de ontkenning met zich mee van wat nu
juist zo eigen is aan politiek, nl. de keuzemogelijkheid die voorafgaat
aan iedere te nemen beslissing en waarin evenzeer de veelvuldigheid van
doelstellingen ligt vervat. 'Liberale politiek' blijkt zogezien een
contradictio in terminis, een ongerijmdheid. In zijn streven naar de
vorming van een gemeenschapsband op basis van een theorie over de
rationele keuze, waardoor burgerschap wordt afgemeten tegen een
nuttigheidscriterium, komt het dicht in de buurt van een ideaal van een
'wetenschappelijk' management van de wereldmaatschappij, op basis van
louter technische expertise.
De liberale rechtstaat die vaak neerkomt op een 'republiek van rechters'
denkt zich zo ook te kunnen ontdoen van de verplichting een model voor
te stellen over hoe men nu goed kan leven en streeft er eigenlijk naar
om de tegenstellingen die eigen zijn aan maatschappelijke
verscheidenheid ongedaan te maken door louter juridische procedures, die
slechts beogen vast te stellen wat 'rechtvaardig' is en niet zozeer wat
'goed' is. De publieke ruimte gaat op in de privésfeer, terwijl de
representatieve democratie wordt herleid tot een markt, waar een hoe
langer hoe meer beperkt aanbod (door de verwatering van programma's en
de 'technische' convergentie van politieke beleidslijnen) stuit op een
hoe langer hoe minder gemotiveerde vraag (steeds meer niet-stemmers en
onthoudingen). Nu het zich wereldwijd heeft verbreid stelt het
liberalisme geen ideologie meer voor, maar een wereldwijd productie- en
reproductiesysteem voor zowel mensen als koopwaar, waarboven alleen nog
het hypermoralisme van de mensenrechten zweeft. Deze dubbele polariteit,
de economische en de morele is alles wat overblijft van de
wereldbeschouwing der moderniteit, het centrale credo van een tijdperk
dat op zijn eind loopt. Het gaat dus niet op het politieke liberalisme
te verwerpen maar het economische te aanvaarden, zoals men vaak ter
rechterzijde doet, of omgekeerd het economische liberalisme van de hand
te wijzen terwijl men het politieke adopteert, zoals men vaak ter
linkerzijde ziet. Het liberalisme, in al zijn verschillende
verschijningsvormen, blijft de historische tegenstander van al degenen
die de moderniteit achter zich willen laten.
(naar inhoudsopgave)
2. UITGANGSPUNTEN
"Ken uzelf", luidde het devies van Delfi. De sleutel van elke
voorstelling van de wereld om ons heen, van elke politiek, morele of
wijsgerige betrokkenheid ligt vooreerst vervat in een antropologie, een
mensbeeld. Al ons handelen voltrekt zich trouwens dit wil zeggen
bepaalde ordeningen van praktische aard, die de verschillende aspecten
van de relaties van de mensen onder elkaar en van de mensen met de
wereld vertegenwoordigen: de politiek, de economie, de techniek en de
ethiek.
2.1. De mens: een momentopname van het leven.
De moderniteit heeft het bestaan van een menselijke natuur ontkend (in
haar theorie van de tabula rasa of sociaal-culturele leegte waarin men
wordt geboren) of heeft er abstracte begrippen op losgelaten die
losgekoppeld zijn van de wereldse werkelijkheid en van het bestaan zoals
wij dat beleven. Men was bereid te kiezen voor zo'n radicale breuk
terwille van het ideaal van "de nieuwe mens" die onbeperkt kneedbaar zou
zijn door de gestage of brutale wijziging van zijn levensomstandigheden.
Deze utopie (ideaalidee over de inrichting van de samenleving) is
uitgelopen op de totalitaire constructies en concentratiekampsystemen
van de twintigste eeuw. In de liberale belevingswereld leidde dit tot
het bijgeloof in de almacht van het (sociale) milieu als bepalende
factor. Dit heeft tot grote teleurstellingen geleid, vooral op het
terrein van opvoeding en onderwijs.
Na decennia empirisch onderzoek met betrekking tot deze problematiek,
kan men geen twijfel meer koesteren over het gebrek aan realiteitszin
dat achter zo'n opvatting schuil gaat. De menselijke natuur is een
realiteit en dat geldt evenzeer voor de erfelijkheid, dit wil zeggen de
tussenkomst van genetische factoren bij het bepalen van de
inter-individuele variaties voor een aantal bekwaamheden,
persoonlijkheidskenmerken en gedragingen, die niet meer ernstig kunnen
worden betwist. In een maatschappijstructuur waarin de cognitieve
vaardigheden de voornaamste bepalende factor bij het verwerven van een
sociale status zijn, kan deze realiteit niet langer worden verzwegen.
De mens is allereerst een dier en maakt als zodanig deel uit van de orde
van al wat leeft. De bestaansduur daarvan moet in honderden miljoenen
jaren worden gemeten. Vergelijkt men de geschiedenis van het organisch
leven met een dag van vierentwintig uur, dan komt onze soort pas aan bod
in de laatste dertig seconden. Het proces tot menswording zelf verliep
over tienduizenden generaties. Voor zover het leven zich vooral
verbreidt door overdracht van informatie die in het genetisch materiaal
ligt vervat, wordt de mens dus niet geboren als een 'onbeschreven blad':
ieder van ons is al drager van algemene soortkenmerken, waar erfelijke
voorbeschikkingen - individuele of collectieve - tot bepaalde bijzondere
bekwaamheden en tot sommige gedragingen leiden.
Het individu heeft geen beslissingsmacht over deze erfelijke aanleg,
waardoor enerzijds zijn autonomie en vormbaarheid worden beperkt, maar
waardoor hij anderzijds in staat wordt gesteld om aan politieke en
maatschappelijke conditioneringen weerstand te bieden.
De mens is niet alleen een dier: wat zo eigen soortelijk en typisch
menselijk bij hem is - bewustzijn van zijn eigen bewustzijn, abstract
denken, syntactisch taalgebruik, de bekwaamheid symbolen te gebruiken,
iets objectief te kunnen vaststellen en een waardeoordeel te kunnen
vellen - botst niet met zijn natuur, maar vormt er de voortzetting van
en geeft hem een aanvullende en unieke dimensie.
Het ontkennen van de biologische bepaaldheid van de mens of, omgekeerd,
het willen herleiden van zijn specifieke kenmerken tot zoölogische
eigenschappen, zijn beide even absurde houdingen. Het erfelijk deel van
ons "mens zijn" vormt slechts de sokkel van ons sociale leven geplaatst
in de geschiedenis, want onze instincten zijn niet geprogrammeerd met
betrekking tot hun doeleinden. De mens blijft dus altijd een deel
vrijheid behouden: hij moet morele en politieke keuzes maken. De enige
echte natuurlijke grens aan die vrijheid is de dood.
De mens is vooreerst een erfgenaam, maar hij mag over die erfenis
beschikken. Historisch en cultureel bouwen wij op basis van de
gegevenheden van onze biologische constitutie. Het zijn derhalve deze
gegevenheden die grenzen stellen aan ons mens-zijn. Aan gene zijde van
deze grenslijn kan men spreken van God, de kosmos, het Niets of het
Zijn: de vraag naar het "waarom" heeft er geen zin meer, want wat aan de
andere kant ligt van de grenzen aan het mens-zijn laat zich per
definitie niet denken.
Als vertrekpunt dragen wij dus een evenwichtige visie op de mens aan,
die tegelijkertijd rekening houdt met wat aangeboren is, met de
persoonlijke bekwaamheden en met de sociale omgeving. Wij verwerpen
ideologieën die ten onrechte alle nadruk leggen op één van deze
bepalende factoren, zij het de biologische, de economische of de sociale
factor.
(naar inhoudsopgave)
2.2. De mens: een geworteld wezen, riskant maar open
De mens is van nature niet goed of slecht, maar hij kan beide zijn. In
dat opzicht is hij een 'open' wezen dat altijd het gevaar loopt zichzelf
te overtreffen of zichzelf te verlagen. Maatschappelijke regels en
zedelijke voorschriften, instellingen en tradities stellen hem in staat
deze altijd aanwezige bedreiging te bezweren door de mens ertoe te
brengen te bouwen aan zichzelf, met inachtneming van de normen waarop
zijn bestaan berust en die er zin en ijkpunten aan geven.
De mensheid, gedefinieerd als het niet verder onderscheiden geheel van
individuen waarvan het de optelsom is, duidt op een biologische
categorie (de soort) of op een filosofische categorie die voortkomt uit
het westers denken. Vanuit sociaalhistorisch standpunt bestaat de mens
op zich niet, want behoren tot de mensheid verloopt altijd via het
behoren tot een bepaalde cultuur. Deze vaststelling heeft niets te maken
met relativisme. Alle mensen hebben een gemeenschappelijke menselijke
natuur. Zoniet zouden ze elkaar totaal niet kunnen begrijpen. Wat ze
gemeenschappelijk hebben - het behoren tot die menselijke soort - wordt
echter maar concreet vaststelbaar doorheen een specifieke context. Ze
delen in dezelfde verlangens, maar die krijgen altijd op verschillende
wijze vaste vorm, al naar gelang van tijd en plaats. De mensheid is in
die zin een onherleidbare pluraliteit: die verscheidenheid maakt deel
uit van zijn essentie.
Het individu gaat niet aan de gemeenschap vooraf. Omdat de mens een
sociaal dier is, kan het bestaan van het individu abstract onderscheiden
maar niet concreet gescheiden worden van zijn behoren tot
gemeenschappen. Het leven van een mens neemt een aanvang en speelt zich
onvermijdelijk af in een context die aan ieder oordeel van mensen en
groepen over ons bestaan voorafgaat. Dit gegeven is niet minder waar
voor degenen die de gemeenschappen waarin ze geboren worden en waartoe
ze behoren zeer kritisch beoordelen. Deze context geeft vorm en richting
aan hun verlangens en hun doelstellingen: er bestaan in de werkelijke
wereld slechts personen in concrete situaties.
Biologische verschillen krijgen pas betekenis als zij verwijzen naar
culturele en sociale gegevens. De mens is van nature ingebed in een
cultureel register: als eenmalig wezen is hij een eeuwige grensganger
tussen het universele (zijn soort) en het particuliere (iedere cultuur,
ieder tijdperk). Cultuurverschillen berusten noch op zinsbegoocheling
noch zijn ze de uitkomst van tijdelijke of toevallige kenmerken van
secundair belang. Culturen hebben altijd en allemaal hun eigen
"zwaartepunt" (Herder): verschillende culturen geven verschillende
antwoorden op de wezenlijke vragen. Daarom komt elke poging om ze één te
maken neer op de vernietiging ervan. De gedachte dat er een absoluut
geldende, wereldomvattende, eeuwige wet zou bestaan, waarop men zich in
laatste instantie zou kunnen beroepen om onze morele, godsdienstige of
politieke keuzes vast te stellen blijkt dus ongefundeerd te zijn. Dit
idee ligt ten grondslag aan elk totalitair denken.
Menselijke samenlevingen zijn tegelijkertijd vol strijd en vol
samenwerking en men kan de ene karakteristiek niet ten gunste van de
andere uitwissen. Het pacifistisch geloof in de mogelijkheid om
tegenstellingen te laten verdwijnen binnen een verzoende en doorzichtige
samenleving is op zich niet méér evident dan de hyperconcurrentiële
visie (van liberale, racistische of sociaal-darwinistische oorsprong),
waardoor het leven als een voortdurende oorlog van individu tegen
individu of van groep tegen groep wordt gezien. Agressiviteit mag dan
wel onlosmakelijk deel uitmaken van de scheppende kracht en de dynamiek
in het leven, de evolutie heeft bij de mens ook de opkomst van
medewerkzame (altruïstische) gedragingen begunstigd, die zich niet
altijd uitsluitend voltrekken binnen de omlijning van genetische
verwantschap.
Aan de andere kant was geen enkele grote historische constructie een
duurzaam bestaan beschoren, als ze niet een harmonisch samenzijn
vestigde op grond van de erkenning van gemeenschappelijk goed, de
wederkerigheid van rechten en plichten, onderlinge bijstand en billijke
verdeling van goederen. Noch vreedzaam noch oorlogszuchtig, niet goed of
slecht, niet mooi of lelijk, zo verloopt het menselijk bestaan in het
tragisch spanningsveld tussen deze aantrekkende en afstotende polen.
(naar inhoudsopgave)
2.3. De maatschappij: een geheel van gemeenschappen
Het menselijk bestaan kan niet los gedacht worden van de gemeenschappen
en de maatschappelijke verbanden, waarin het zich afspeelt. Het idee dat
er een primitieve 'natuurtoestand' zou hebben bestaan met naast elkaar
levende autonome individuen is fictie: de samenleving is niet het
resultaat van een overeenkomst die mensen zouden hebben ondertekend met
het oog op de maximalisering van hun eigenbelang, maar van een spontane
vereniging, waarvan de oudste vorm ongetwijfeld de grootfamilie was.
In de gemeenschappen waarin het sociale leven wordt belichaamd, tekent
zich in het middenveld een ingewikkeld netwerk af tussen individu,
groepen individuen en de mensheid. Sommige tussengeledingen berusten op
erfelijkheid (aangeboren eigenschappen), andere zijn bewuste creaties of
berusten op vrije keuze (coöperaties). De gemeenschapsband, waarvan
reactionaire denkrichtingen nooit de autonomie hebben willen erkennen,
en die niet kan worden herleid tot gewoon 'de civiele maatschappij', is
in de eerste plaats een handelingsmodel voor de individuen binnen die
gemeenschappen en niet het algemene resultaat van die handelingen; het
berust op een brede consensus die aan dit model voorafgaat.
Het behoren tot een of meer gemeenschappen maakt de individuele
identiteit helemaal niet ongedaan, maar vormt er het voetstuk van:
wanneer men zijn oorspronkelijke gemeenschap verlaat, is het over het
algemeen om deel te gaan uitmaken van een andere. Of ze nu op aangeboren
eigenschappen of samenwerkingscriteria berust, de grondslag van de
gemeenschap vormt altijd de wederkerigheid. Gemeenschappen worden
opgebouwd en gehandhaafd doordat ieder van de leden de zekerheid voelt
dat alles wat van hen gevraagd wordt ook van de anderen kan worden
verlangd. Wederkerigheid van onder naar boven en andersom van rechten en
plichten, van bijdrage en herverdeling, van gehoorzaamheid en bijstand,
evenals de horizontale wederkerigheid van voor wat hoort wat,
broederlijkheid, vriendschap, liefde. De rijkdom van de samenleving
staat in verhouding tot de verscheidenheid van subgemeenschappen die ze
omvat: deze verscheidenheid staat onophoudelijk onder druk doordat ze
ontbreekt (conformisme, aanpassing, ongedifferentieerdheid,
gelijkschakeling) of doordat deze buitenmatig wordt doorgedrukt
(afscheiding, opsplitsing, atomisering).
De holistische opvatting, dat het geheel méér is dan de som van zijn
onderdelen en als geheel ook specifieke eigenschappen bezit, wordt
bestreden door het moderne duo individualisme/universalisme dat de
gemeenschap in verband brengt of gelijkstelt met versteende hiërarchie,
gebrek aan openheid, bekrompen dorpsmentaliteit en zelfs opsluiting, of
ook met benepen burgerlijkheid.
Dit individu-universalisme heeft zich ontvouwd onder het gesternte van
het (politieke) contract denken (2) en het (economische) marktdenken.
Maar in werkelijkheid heeft de moderniteit de mens helemaal niet bevrijd
door hem te ontdoen van zijn oude familiebanden, plaatselijke
samenwerkings- en stamverbanden en godsdienstgemeenschappen.
Integendeel, hij is erdoor onderworpen aan zwaardere beperkingen, want
die komen van verder weg, zijn van onpersoonlijke aard en veeleisender:
een mechanische, abstracte en volledige onderwerping heeft de plaats
ingenomen van organische veelvormige verbanden.
Door te vereenzamen is de mens ook kwetsbaarder geworden en wordt hij
gemakkelijker blootgesteld. Hij is los komen te staan van elke
zingeving, omdat hij zich niet meer kan spiegelen aan een model en het
voor hem geen zin meer heeft vanuit algemeen maatschappelijk standpunt
zijn plaats te weten. Het individualisme is uitgelopen op vrijwillige
uittreding en op onvrijwillig aan de kant gezet worden, op de
verbrokkeling van de maatschappelijke instituties (de familie
bijvoorbeeld socialiseert nauwelijks nog) en op de greep die de
bureaucraten van de staat gekregen hebben op de gemeenschapsband.
Nu we de balans opmaken laat het grote moderne emancipatieproject zich
analyseren als een grootschalige vervreemding. Omdat ze ertoe neigt
individuen te verenigen die zich allen als vreemden voor elkaar zijn
gaan voelen en geen enkel vertrouwen in elkaar meer aan den dag leggen,
kan de hedendaagse maatschappij alleen nog opereren met een
maatschappelijke band die wordt onderworpen aan een 'neutrale'
regulerende instantie. Zuivere vormen ervan zijn de ruil
(marktmechanisme van de wet van de sterkste) en de onderwerping
(totalitair systeem van onverbiddelijke gehoorzaamheid aan de almachtige
staat).
De huidige mengvorm vertaalt zich in een verbreiding van abstracte
juridische regels die allengs ieder vlak van het menselijk bestaan met
een fijnmazig controlenet bedekken, terwijl de verhouding tot andere
mensen aan een voortdurend toezicht wordt onderworpen teneinde de
dreigende ineenstorting te bezweren.
Alleen de terugkeer naar de gemeenschappen en naar besluitvorming op
mensenmaat zal ons helpen de uitsluiting, het verdwijnen van de
gemeenschapsband, de verzakelijking of juridisering ervan tegen te gaan.
(naar inhoudsopgave)
2.4 De politiek: een wezenlijk element en een kunst
Dat er politiek bestaat, vloeit voort uit het feit dat de doeleinden van
het maatschappelijke leven altijd veelvuldig zijn en er dus beslissingen
nodig zijn om aan de ene prioriteit te geven boven het andere. De
politiek kent haar eigen wezen en bezit haar eigen wetmatigheden, die te
herleiden zijn noch tot economische rationaliteit, noch tot ethisch
normbesef, noch tot esthetisch verantwoorde keuzes, noch tot het
metafysische of het sacrale.
De politiek veronderstelt het aanvaarde onderscheid tussen openbaar en
privédomein, bevel en gehoorzaamheid, overleg en besluitvorming,
staatsburger en vreemdeling, vriend en vijand. Als er al zedelijk
normbesef in de politiek is omdat iedere beslissing het algemeen belang
nastreeft en zich laat inspireren door een normbepaling, waarin een
samenstel van waarden en zeden van de betrokken samenleving zijn
opgenomen - dan betekent dat nog niet dat een individueel normbesef
politiek toepasbaar zou zijn. Het publieke domein is altijd de plaats
waar een specifieke visie van 'een goed bestaan' zich doet gelden. Uit
deze opvatting over wat goed is, vloeit het aanvoelen voort van wat
rechtvaardig is, en niet andersom.
Het moderne denken heeft het waanidee ontwikkeld dat de politiek
'neutraal' kan zijn en herleidt daarmee de macht tot efficiënt
management, tot een mechanische toepassing van juridische normgeving,
technische standaarden en economische criteria: het 'regeren van mensen'
zou een slaafse afspiegeling zijn van het 'beheer van goederen'. De
neutralisatie van de politiek door het moralisme
(mensenrechtenideologie), door de economie (mondiale
vrijhandelsideologie), door het recht (regering van de opperrechters) of
door de media (spektakelmaatschappij) liggen in dezelfde lijn. Regimes
die het wezen of de autonomie van de politiek weigeren te erkennen, die
de veelvuldigheid van zijn doelstellingen miskennen of de politieke
onverschilligheid in de hand werken, plaatsen zich per definitie buiten
de politiek.
Het eerste doel van elk politiek optreden luidt, dat men op binnenlands
vlak vrede voor de burgers laat heersen, dit wil zeggen veiligheid en
harmonie tussen de deelnemers aan de samenleving, en dat men ze
beschermt tegen bedreigingen van buitenaf. In relatie tot die
doelstelling gaat achter de keuze die men maakt tussen met elkaar
concurrerende waarden (meer vrijheid, of gelijkheid, eenheid of
verscheidenheid, of meer solidariteit enz.) iets willekeurigs schuil: de
gegrondheid en de steekhoudendheid van die keuze(s) is niet aantoonbaar,
maar is eerder een werkhypothese die naar resultaat wordt beoordeeld. Op
dit vlak is de politiek onlosmakelijk verbonden met de concrete
maatschappelijke ordening.
Politiek bedrijven is geen aan de rede of uitsluitend aan de methode
gelieerde wetenschap, maar een kunst die voor alles omzichtigheid vergt.
Er ligt altijd een aanvankelijke onzekerheid in vervat, een veelheid van
keuzemogelijkheden met betrekking tot de doelstellingen en dus
noodzakelijkerwijze beslissingsbereidheid. De kunst van het regeren
brengt de bevoegdheid met zich mee een oordeel te vellen te midden van
diverse mogelijkheden en zijn beslissing te kunnen afdwingen. Macht is
slechts een middel, dat zijn nut ontleent aan en slechts functioneel is
voor die doeleinden welke de macht geacht wordt te dienen.
Als het individu zichzelf ervaart als iemand die midden in een
gemeenschap staat, dan stelt hij zich op als burger binnen de
democratie, de enige bestuursvorm waarin hij deelname aan het overleg en
de openbare besluitvorming krijgt aangereikt, evenals verheffing door
keuze van onderricht en zelfontplooiing.
De democratie is niet ontstaan met de Franse Revolutie van 1789, maar
vormt een doorlopende traditie in Europa, sinds de Griekse 'polis' en de
Germaanse 'vrijheden'. Ze kan niet worden gereduceerd tot de vergane
'volksdemocratieën' van het gewezen Oostblok en evenmin tot de liberale
parlementaire democratie die vandaag dominant is in de westerse landen.
Essentieel is de democratie niet het partijenregime en evenmin de
procedures van de liberale rechtsstaat, maar vóór alles het regime
waarin het volk soeverein is. Ze berust niet op het principe van de
eeuwige discussie, maar op de openbare controle door het volk van alle
beslissingen die in zijn naam werden genomen met het oog op het algemeen
belang.
Het volk kan (een deel van) zijn soevereiniteit delegeren aan
bestuurders die het aanduidt, maar het doet daarbij geen afstand van
zijn soevereiniteit ten bate van hen. Het treffen van beslissingen bij
meerderheid van stemmen impliceert niet dat men van oordeel is dat de
meerderheid automatisch de waarheid in pacht heeft : het is slechts een
techniek om zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen dat er
overeenstemming van zienswijze bestaat tussen het soevereine volk en
zijn bestuurders. De democratie is tenslotte het regime dat er het best
toe in staat is de veelvuldigheid van strevingen, toekomstplannen en
-verwachtingen die binnen de maatschappij leven, ongehinderd tot
uitdrukking te laten komen. Ze stelt zich tot doel de vreedzame botsing
van die meningen op elk niveau van het maatschappelijk leven te
organiseren: conflictbeheersing tussen personen of gedachtestromingen,
geen onderdrukking van de minderheid door de meerderheid, opinievrijheid
en vrijheid van meningsuiting voor iedere minderheid, die immers de
meerderheid van morgen kan zijn.
In een democratie, waarin het volk de handelende instantie is met
betrekking tot het aanduiden van de overheid en de regelgeving, is de
politieke gelijkheid het fundamentele principe. Dit beginsel is te
onderscheiden van dat der rechtsgelijkheid van de individuen: dit
principe is politiek inoperatief en kan niet tot enige vorm van regering
leiden (een gelijkheid van alle mensen is per definitie een apolitieke
gelijkheid, omdat de gevolgtrekking van mogelijke ongelijkheid
ontbreekt). De democratische gelijkheid is geen antropologisch beginsel
(ze zegt ons niets over de aard van de mens); ze stelt niet dat alle
mensen van nature gelijk zijn, maar wel dat alle burgers politiek gelijk
zijn omdat ze allemaal op gelijke wijze tot dezelfde polis behoren. Het
gaat dus om een substantiële gelijkheid, gegrond op een behoren tot.
Zoals bij ieder politiek principe is ook hier de mogelijkheid tot
onderscheid gegeven, nl. deze tussen burgers en niet-burgers.
Het essentiële begrip van de democratie is noch het individu, noch de
mensheid, maar de gemeenschap van de burgers, met een politiek oogmerk
verenigd en geconstitueerd, dit wil zeggen het volk. De democratie is
het regime dat het volk als enige bron ziet van de legitimiteit van alle
macht beschouwt en bijgevolg de grootst mogelijke identiteit nastreeft
tussen regeerders en geregeerden. Het objectieve, existentiële verschil
dat tussen beide bestaat, kan dan ook nooit voor haar een
kwaliteitsverschil zijn.
Deze identiteit representeert de politieke uitdrukking van de identiteit
van het volk dat, bij monde van zijn gekozen overheid, de mogelijkheid
verwerft om zichzelf op basis daarvan politiek in de spiegel te
bekijken. De democratie houdt dus het bestaan van een volk in dat in
staat is politiek te handelen in het openbare leven. Stemonthouding,
afwezigheidspolitiek en terugtocht naar het louter privéleven ontnemen
haar een deel van haar zin.
Bij Jean Bodin, erfgenaam van de legisten (3), komen onafhankelijkheid
en vrijheid voort uit de onbeperkte soevereiniteit van de vorst,
waarvoor de absolute macht van de paus model heeft gestaan. Deze
opvatting behoort tot de "politieke theologie' die berust op het idee
van een opperst politiek orgaan, een Leviathan (Hobbes), dat geacht
wordt toezicht te houden op alle lichamen, geesten en zielen. Dit heeft
geleid tot de absolutistische natiestaat, unitair, gecentraliseerd en
geconstrueerd door administratieve en juridische gelijkschakeling,
uitschakeling van provinciale en lokale tussengeledingen (die geregeld
als "feodaal" worden aangeklaagd), gestage uitroeiing van regionale
talen en culturen. Deze natiestaat verdraagt geen plaatselijke besturen
van enige betekenis en evenmin de machtsdeling met buurlanden.
Deze 'politieke theologie' is achtereenvolgens uitgelopen op de
alleenheerschappij van absolutistische vorsten, de jacobijnse ideologie
van de Franse Revolutie en op de totalitaire regimes uit onze tijd. Maar
deze heeft ook geleid tot de 'Republiek zonder burgers', waarin alles
kaalgeslagen is tussen enerzijds een geatomiseerde maatschappij van op
zichzelf en los van elkaar staande burgers en anderzijds de NV Staat.
Tegenover dit politiek maatschappijmodel stellen wij een ander, dat van
Althusius (4), waarin onafhankelijkheid en vrijheid voortspruiten uit
autonomie en de staat in de eerste plaats wordt omschreven als een
federatie van georganiseerde gemeenschappen, met meervoudige en getrapte
groepslidmaatschappen en loyauteiten.
In deze opvatting, die aan de basis ligt van de historische
Rijksgedachte zowel als van de federale opbouw van bondstaten, heeft
machtsdelegatie naar boven toe nooit geleid tot het verlies van de macht
van het volk om wetten te maken of ongedaan te maken. Het volk in zijn
`staten`, dit wil zeggen in zijn onderscheiden georganiseerde
gemeenschappen, is en blijft er de enige houder van soevereiniteit en
bepaalt aldus wat het legitieme gezag is. Regeerders staan boven de
burgers als individu, maar blijven altijd ondergeschikt aan de algemene
wil van het geheel van de burgers.
Het beginsel van subsidiariteit, (dit wil zeggen dat elk besluit zo
dichtbij mogelijk moet worden genomen op het niveau, waar de gevolgen
ervan het meest voelbaar zijn) is bij Althusius van toepassing op alle
bestuurslagen. De vrijheid van een gemeenschap is niet tegenstrijdig met
gedeelde, subsidiaire of getrapte soevereiniteit. Gedeelde
soevereiniteit staat ook de mogelijkheid om bovenaan te 'beslissen' niet
in de weg, zowel in normale omstandigheden als in functie van de staat:
het openbare leven speelt zich als het ware in een volle ruimte af,
waarin een voortdurende vervlechting plaatsvindt van groepen, families,
verenigingen, plaatselijke, regionale, nationale en bovennationale
gemeenschappen en belangengroepen.
Politiek bedrijven bestaat niet uit de ontkenning van deze voortdurende
organische kringloop, maar moet er zich veeleer in inbedden. De
politieke eenheid komt voort uit de erkenning en de aanvaarding van
verscheidenheid, wat wil zeggen dat er voorzichtig moet worden omgegaan
met de natuurlijke 'ondoorzichtigheid' van het maatschappelijk gebeuren:
volkomen "doorzicht" in de samenleving is een wensbeeld, dat de
democratische uitwisseling van gedachten niet aanmoedigt, maar dat in
tegendeel naar totalitair toezicht leidt.
(naar inhoudsopgave)
2.5 De economie: voorbij vraag en aanbod
Hoever men ook teruggaat in de geschiedenis van de mensheid, altijd
treft men een bepaalde regelgeving aan voor de voortbrenging, het
verkeer en het gebruik van goederen die voorzien in de noodzakelijke
levensbehoeften van individuen en groepen. Dit betekent nog niet dat de
economie de 'onderbouw' van de maatschappij vormt zoals liberalen en
marxisten veronderstellen: de te ver doorgeschoten, alles bepalende
invloed van de economie, het 'economisme' was in de geschiedenis eerder
uitzondering dan regel. Talloze mythen en sagen over de verguizing van
de arbeid (Prometheus, de verkrachting van Moeder Aarde), van het geld
(Kroisos, Guliveig, Tarpeia) en van overdaad (Pandora) onthullen
trouwens dat de economie al zeer vroeg als 'de zwarte bladzijde' van de
samenleving werd gezien, als een activiteit die de samenhorigheid
dreigde te breken. De waarde van de economie werd dus minder hoog
aangeslagen, niet omdat ze niet nuttig zou zijn, maar juist omdat ze
niet méér is dan dat.
De productieve en, bij uitbreiding, de economische functionaliteit
maakten de sfeer uit van de aardse noodzakelijkheden en bekleedden
daarom de laagste plaats in de oude Indo-Europese driedeling van de
maatschappelijke functies. Zo was men toen ook niet machtig omdat men
rijk was, maar eventueel rijk omdat men machtig was waarbij macht zowel
als rijkdom gepaard gingen met een plicht tot delen, herverdelen of
bescherming. Het 'koopwaar- fetisjisme' zo karakteristiek voor het
hedendaags kapitalisme, werd duidelijk onderkend als intrinsiek
gevaarlijk voor de gemeenschap: overdaad aan productie en verwerving van
een brede scala aan goederen wekken afgunst op en de verzuchting om
elkaar na te apen, waaruit dan weer wanorde en geweld voortkomen.
In alle premoderne samenlevingen wordt de economie "ingebed" (Karl
Polanyi) en vervlochten met menselijk handelen van een andere orde. Het
idee, dat economische uitwisseling, van ruilhandel tot modern
marktmechanisme, van meet af aan geregeld werd door vraag en aanbod en
door het volgens de logica daarop volgende ontstaan van een abstracte
tegenwaarde (geld) en van objectiveerbare waardebepalingen
(gebruikswaarde, ruilwaarde, nut enz.) is een fabeltje dat het
liberalisme heeft bedacht. Het marktmechanisme is geen ideaalbeeld, dat
in geabstraheerde vorm wereldwijd kan worden nagevolgd, respectievelijk
opgelegd. Het is niet alleen een mechanisme, maar vooreerst een
instelling die niet kan worden losgemaakt van haar geschiedenis en de
cultuurvormen die ze heeft voortgebracht.
De drie belangrijke vormen van goederenverkeer zijn de wederkerigheid
(voor wat hoort wat, verdeling naar evenredigheid of verdeling op voet
van gelijkheid), de herverdeling (eerst de opbrengst centraal
bijeenbrengen en dan door één autoriteit laten herverdelen) en de ruil.
Deze vormen zijn geen 'ontwikkelingsfases', maar hebben altijd min of
meer naast elkaar bestaan. De moderne maatschappij kenmerkt zich door
een bovenmatige groei van de warenruil: de overgang van een
economie-waarin-ook-een-markt naar een markteconomie en zo naar de
hedendaagse marktmaatschappij (5).
Het liberaal economisch denken heeft de vooruitgangsideologie vertaald
naar geloof in de groei: het "alsmaar meer" produceren en consumeren
wordt geacht de mensheid meer geluk te brengen. Het mag dan wel
onmiskenbaar zijn, dat de hedendaagse economische ontwikkeling erin
geslaagd is te voorzien in bepaalde basisbehoeften aan goederen en
diensten die tot nu toe voor veel mensen onbereikbaar bleven, maar
daarom is het nog niet minder waar, dat het kunstmatig opfokken van
behoeften door systeemeigen verleidingsstrategieën (reclame, sales
promotions, public relations enz.) noodzakelijkerwijze doodloopt. In een
wereld met eindige grondstoffen en onderworpen aan de wetten der
thermodynamica (entropie), tekent zich een onvermijdelijke vermindering
van de economische activiteit af.
Gelet op de omvang van de gevolgen is de vermarkting van de wereld
tussen de zestiende en de twintigste eeuw een van de belangrijkste
verschijnselen geweest die de mensheid ooit heeft gekend. Het
terugschroeven hiervan zal een van de belangrijkste doelstellingen zijn
waar het in de eenentwintigste eeuw allemaal om zal draaien. Daarvoor
moeten we terug naar de oorsprong van de economie: 'oikos-nomos', de
algemene wetten van ons woonverblijf in de wereld, wetten die het
ecologisch evenwicht behelzen, menselijke hartstochten, inachtneming van
de harmonie en de schoonheid van de natuur en over het algemeen alle
niet in hoeveelheid uit te drukken bestanddelen, die de economische
wetenschap zo willekeurig uit haar berekeningen heeft weggelaten.
Economisch leven vereist altijd de tussenkomst van een grote scala van
cultureel bepaalde instellingen en juridische instrumentaria. Heden ten
dage moet de economie weer organisch worden, dit wil zeggen ingebed in
het concrete leven, in de samenleving, in de politiek en binnen elk
ethisch normbesef, zodat het in de eerste plaats nodig is dat het
primaat van de marktwaarde op alle andere waarden duidelijk wordt
verlaten.
(naar inhoudsopgave)
2.6 De ethiek: zelfverwerkelijking
De fundamentele categorieën van de ethiek zijn wereldwijd dezelfde:
overal worden het edele en het gemene, het goede en het kwade, het
bewonderenswaardige en het verachtelijke, het rechtvaardige en het
onrechtvaardige, het eerbare en het onterende van elkaar onderscheiden.
Daartegenover staat wel dat men, naargelang de periodes en de
samenlevingen, zeer verschillende gedragingen tot de ene of de andere
van deze categorieën rekent.
Wij verwerpen elke louter "morele" wereldvisie, maar erkennen natuurlijk
wel, dat geen enkele cultuur eromheen de zedelijke waarde van houdingen
en gedragingen kan onderscheiden en naar waarde rangschikken. Moreel
normbesef is onontbeerlijk voor het open wezen dat de mens is;
antropologisch gezien volgt het uit zijn vrijheid. Het geeft uitdrukking
aan algemene regels die noodzakelijk zijn voor de overleving van
gemeenschappen, maar het houdt ook verband met de zeden (mores) en kan
niet geheel worden losgemaakt uit de omgeving, waarin het zich doet
gelden. Het laat zich echter ook niet vatten vanuit louter subjectief
gezichtspunt. Het gezegde "right or wrong, my country" betekent
bijvoorbeeld niet, dat mijn land het altijd bij het rechte eind heeft,
maar dat het altijd mijn land zal blijven zelfs als het verkeerd zit.
Dat houdt in, dat ik het uiteindelijk ongelijk kan geven en dus dat ik
beschik over een norm, die mijn louter behoren tot dat land te boven
gaat.
Sedert de Grieken wijst de ethiek voor de Europeanen de deugden aan
waarvan de praxis het voetstuk vormt van 'het goede leven':
vrijgevigheid tegenover gierigheid, eer tegenover schande, moed
tegenover lafheid, rechtvaardigheid tegenover onrechtvaardigheid,
matiging tegenover vraat, plichtsbesef tegenover gemakzucht, oprechtheid
tegenover leepheid, medeleven tegenover onverschilligheid,
onbaatzuchtigheid tegenover inhaligheid enz.
De goede burger is degene die er aldoor naar streeft in al deze deugden
uit te munten (Aristoteles). Deze wil om er het beste van te maken sluit
geenszins uit, dat er verschillende manieren van leven zijn:
beschouwend, actief handelend, producerend) die ieder aan verschillende
morele codes beantwoorden en naar waarde gerangschikt zijn in de
samenleving: de Europese traditie, zoals die tot uitdrukking wordt
gebracht door het antieke model van de drie functies (Dumézil) laat
bijvoorbeeld wijsheid prevaleren boven macht en macht boven rijkdom.
De moderniteit heeft tergelijkertijd de traditionele aristocratische en
de volkse ethiek vervangen door twee soorten burgermoraal: de
utilitaristische of nuttigheidsmoraal (Bentham) die stoelt op de
materialistisch berekende afweging tussen genot en moeite (goed is wat
het genot van het grootste aantal mensen vergroot) en de deontologische
moraal of plichtenleer (Kant) die uitgaat van rechtvaardigheid, opgevat
als een onveranderlijk beginsel, waarnaar alle individuen zouden moeten
streven, door zich te onderwerpen aan een universele morele wet. Op deze
laatste benadering berust de mensenrechtenideologie, die tegelijkertijd
een mini-moraal is én het strategisch wapen van het westers
etnocentrisch denken.
Deze ideologie is een contradictio in terminis: alle mensen hebben
rechten, maar ze zouden er enkel individueel aanspraak op kunnen maken.
Het tegendeel is waar: het recht eist, erkent en bekrachtigt billijkheid
in onze relatie tot anderen en dat houdt precies het bestaan van
gemeenschappen en sociale bindingen in. Geen recht is denkbaar zonder
een precies bepaalde omgeving, waarin het geldt, zonder een samenleving
die het erkent en de plichten formuleert die de keerzijde zijn van deze
rechten, alsmede voldoende dwangmiddelen om het recht af te dwingen.
Fundamentele vrijheden laten zich niet voorschrijven, maar moeten worden
veroverd en dan gegarandeerd. Dat de Europeanen dat nu gewapenderhand
hebben gedaan hoeft niet te betekenen dat alle volkeren op aarde op
dezelfde wijze moeten handelen.
Tegenover deze 'morele orde', waarin maatschappelijk voorschrift en
zedelijk gebod worden verward, moet men tenslotte de veelvormigheid van
het maatschappelijke leven in stand houden, de orde en de overschrijding
van de orde samen denken, zowel Apollo als Dionysos.
Men kan alleen ontsnappen aan het relativisme en het nihilisme van "de
laatste mens" (Nietzsche), die thans hand in hand gaan tegen de
achtergrond van het in de praktijk gebrachte materialisme, door weer zin
te geven aan, dit wil zeggen terug te gaan naar waarden waaraan we allen
deelhebben en die drager zijn van concrete zekerheden zoals die beleefd
en verdedigd worden door opnieuw zelfbewust geworden gemeenschappen.
(naar inhoudsopgave)
2.7 De techniek: de wereld in beweging brengen
De techniek vergezelt de mens al vanaf zijn ontstaan: een gebrek aan een
bepaalde natuurlijke afweer, de deprogrammering van onze instincten en
van de ontwikkeling van onze cognitieve vaardigheden houden gelijke tred
met de toenemende verandering van onze omgeving. Maar de techniek werd
lange tijd in toom gehouden door niet technische eisen: de noodzaak van
een evenwichtige verhouding tussen mens, gemeenschap en kosmos, eerbied
voor de natuur als woonverblijf van het Zijn, onderwerping van de aardse
macht van Prometheus aan de Olympische wijsheid, afwijzing van de hubris
(overmoed), zorg om levenskwaliteit in plaats van productiviteit
enzovoorts.
De explosieve ontwikkeling van de techniek in de moderne tijden laat
zich verklaren uit het verdwijnen van deze ethische, symbolische of
godsdienstige gedragslijnen. Zij wortelt ver weg in het Bijbelse gebod:
"Vul de aarde en wees er de rentmeester van" [Genesis], wat Descartes
tweeduizend jaar later opnieuw opnam en de mens ertoe uitnodigde zich
"tot meester en bezitter van de natuur te maken". De rond God
opgetrokken dualistische scheidingslijn tussen de niet geschapen
schepper en de geschapen wereld ondergaat zodoende een antropocentrische
gedaantewisseling naar een scheiding tussen subject en object, waarbij
het laatste pardoes ten prooi valt aan eerstgenoemde.
Zo heeft de moderniteit ook de wetenschap (die beschouwend is)
onderworpen aan de techniek (die toepast) en zo een geïntegreerde
'technowetenschap' doen ontstaan, wiens de enige bestaansreden ligt in
een alsmaar snellere verandering van de wereld ligt. Alleen al in de
twintigste eeuw heeft onze levenswijze waarschijnlijk meer ingrijpende
veranderingen gekend dan in de vijftienduizend daaraan voorafgaande
jaren. Voor de eerste keer in de geschiedenis van de mensheid moet elke
nieuwe generatie zich inpassen in een wereld die de voorgaande niet
heeft beleefd.
De techniek ontwikkelt zich in wezen als een zelfstandig proces met een
eigen dynamiek: elke nieuwe ontdekking wordt onmiddellijk opgenomen in
de machtige armslag van een wereldwijd inzetbare techniek, die ze meteen
zowel sterker als complexer maakt. De recente ontwikkeling van
informatieopslag- en communicatietechnologie (cybernetica, informatica)
versnelt deze systeemintegratie ontzaglijk. Het internet is hiervan het
bekendste voorbeeld: dit netwerk heeft geen beslissingscentrum, geen
toegangs- of uitgangscontrole, maar onderhoudt en vermeerdert
onophoudelijk de interactie van miljoenen eindstations (computers), die
erop zijn aangesloten.
De techniek is niet waardevrij, maar beantwoordt aan een aantal waarden
die haar koers bepalen: inzetbaarheid, doelmatigheid, prestatie. Zij
heeft een eenvoudig uitgangspunt: alles wat mogelijk is kan en zal
inderdaad worden verwerkelijkt, omdat men nu eenmaal oordeelt, dat
alleen de verdere ontwikkeling van de techniek de gebreken aan de
inwerkingstelling van al bestaande technieken kan opvangen. De politiek,
het zedelijk besef en het recht komen pas nadien tussenbeide om te
oordelen over de (on-)wenselijkheid van de gevolgen van een technische
innovatie. De opeenhoping van technowetenschappelijke ontwikkelingen -
periodes van stilstand komen voor maar achteruitgang niet - heeft lange
tijd het vooruitgangsgeloof versterkt omdat het de toenemende greep
aantoonde die de mens kreeg op de natuur, waarvan hij de risico's en
onzekerheden terugdrong.
Zo heeft de techniek de mensheid nieuwe bestaansmiddelen verschaft, maar
heeft zij tegelijkertijd diens bestaansredenen afgebroken, omdat de
toekomst schijnbaar alleen nog maar afhangt van een gelimiteerde
uitbreiding van de rationele beheersing van de wereld. De verarming die
dit meebrengt, wordt hoe langer hoe duidelijker waargenomen als het
verdwijnen van het écht menselijke leven op Aarde. Nadat de techno-
wetenschap zowel het oneindig kleine als het oneindig grote heeft
verkend, gaat ze nu ook de mens zelf rationaliseren. Die wordt nu
tegelijkertijd onderwerp en voorwerp van zijn eigen manipulaties
(klonen, kunstmatige voortplanting, in kaart brengen van de genetische
code enz.). De mens dreigt te verworden tot een simpel verlengstuk van
het gereedschap dat hij heeft geschapen en neemt daarbij een eenzijdig
technisch georiënteerde geesteshouding aan die uiteindelijk zijn
kwetsbaarheid verhoogt.
Angst voor techniek en eenzijdige liefde voor techniek zijn geen van
beide aanvaardbare levenshoudingen. Men kan de kennis en haar toepassing
op zich niets verwijten, maar vernieuwing zou niet louter de maatstaf
mogen zijn. De biotechnologie, waarvan de spectaculaire ontwikkeling nog
maar in haar beginstadium verkeert, is een duidelijk voorbeeld van het
dubbelzinnige karakter van alle technische vooruitgang: zij kan - in dit
specifieke geval - zowel tot een verantwoord eugenetisch gedrag leiden
(uiteraard op vrijwillige basis) als tot een "brave new world" zoals
uitgedacht door Aldous Huxley.
Tegenover het zogenaamd wetenschappelijke reductionisme, het
aanmatigende positivisme en het doffe dom houden van de goegemeente,
eigen aan het obscurantisme, is het van belang de technologische
ontwikkeling te onderwerpen aan onze maatschappelijke, ethische en
politieke keuzes en tegelijkertijd aan ons voorvoelen van de toekomst
(voorzichtigheidsprincipe). We moeten ze inpassen in een kijk op de
wereld als een pluriversum (veelvoudig heelal) in voortdurende
ontwikkeling.
(naar inhoudsopgave)
2.8 De wereld: een veelvoudig heelal
Verscheidenheid is eigen aan de voortgang van het leven, dat zich niet
rechtlijnig en doorzichtig ontwikkelt, maar steeds complexer en
onoverzichtelijk als struikgewas wordt. Raciale, etnische, taalkundige,
zedelijke en godsdienstige veelsoortigheid en verscheidenheid kenmerkt
de mensheid van meet af aan. Nu kan men tegenover deze evidentie twee
houdingen aannemen. Voor sommigen betekent de bioculturele
verscheidenheid een last en moet men altijd en overal mensen tot hun
gemeenschappelijke noemer herleiden - het ontbrak dan ook niet aan een
hele rij verderfelijke gevolgen als reactie daarop : de verschillen
waarvan men de normale en spontane uitdrukking wilde verhinderen, staken
onvermijdelijk de kop weer op in een krampachtige en overspannen vorm.
Voor anderen, waar wij onszelf toe rekenen, zijn verschillen evenzo vele
rijkdommen die behouden en gecultiveerd moeten worden en waarvan men het
harmonisch naast elkaar bestaan moet nastreven. Onze denkrichting gaat
uit van een diepe afkeer van Gleichschaltung, standaardisatie en
ongedifferentieerdheid. Wij vinden, dat een systeem op zijn minst net
zoveel verscheidenheid moet overdragen als het heeft ontvangen. De ware
rijkdom van de wereld ligt vooreerst in haar verscheidenheid aan
culturen en volkeren.
De bekering van het Westen tot het universalisme is er de voornaamste
oorzaak van, dat het op zijn beurt de hele wereld wil bekeren: vroeger
tot zijn godsdienst (kruistochten), gisteren nog tot zijn politieke
opvattingen (kolonialisme) en thans tot zijn maatschappelijk en
economisch model ("ontwikkeling") en tot zijn zedelijke beginselen
(mensenrechten). Missionarissen en zendelingen, militairen en handelslui
hebben de verwesterlijking van de planeet ondernomen als een
allesomvattende imperialistische beweging, gevoed door de wens elk
anders zijn weg te vagen en wereldwijd één model voor het menselijk
leven op te leggen, waarvan men beweert dat het beter is en dat steevast
als 'einddoel' en/of als 'vooruitgang' wordt opgedist.
Het gelijkschakelend universalisme dat erin schuilt is slechts de
projectie en de gemaskeerde weergave van het centraal stellen van eigen
volk en cultuur, dat als absoluut superieur wordt aanzien: etnocentrisme
op wereldschaal.
Deze verwesterlijkingmondialisering heeft de wereld en de manier waarop
wij de wereld waarnemen totaal gewijzigd. Primitieve stammen verwezen
naar zichzelf als 'de mensen' waarmee ze zichzelf als enige
vertegenwoordigers van hun soort bleken te beschouwen. Een Romein of
Chinees, Rus of lnca konden in hetzelfde tijdperk leven zonder zich van
elkaars bestaan bewust te zijn. Die tijden zijn veranderd: door de
explosieve uitbreiding van de communicatietechniek en door het feit dat
het Westen uit bovenmatige arrogantie zichzelf de hele wereld cadeau
doet, beleven wij thans een nieuw tijdperk, waarin etnische,
geschiedkundige, taalkundige en culturele verschillen naast elkaar
bestaan in het volle bewustzijn van hun identiteit en van het anders
zijn dat erdoor weerspiegelde wordt.
Voor het eerst in de geschiedenis is de wereld een pluriversum, een
meerpolige orde, waarin grote culturele eenheden op elkaar stuiten in
een met elkaar gedeelde planetaire tijdelijkheid, dit wil zeggen de
gehele wereld wordt beleefd in "real time". Gelijktijdig ontkoppelt het
moderniseringsproces zich evenwel beetje bij beetje van de
verwesterlijking: nieuwe beschavingen verschaffen zich toegang tot de
hedendaagse machtsmiddelen en kennis zonder daarvoor hun
historisch-culturele erfgoed te ontkennen en prijs te geven aan westerse
waarden of ideologieën.
Het idee dat we het 'einde van de geschiedenis' zouden bereiken,
gekenmerkt door de wereldwijde triomf van de rationaliteit en de
veralgemening van de leefwijze en de politieke structuren van het
liberale Westen, is onjuist.
We beleven, in tegendeel, een nieuwe 'nomos van de Aarde', een nieuwe
ordening van de internationale relaties. De klassieke Oudheid en de
Middeleeuwen hebben op ongelijke wijze grote, relatief autarkische
beschavingen tot ontwikkeling zien komen. De Renaissance en de Moderne
Tijd werden gekenschetst door de opkomst en de versteviging van
natiestaten die met elkaar wedijverden voor macht over Europa en dan de
wereld.
In de twintigste eeuw zagen we zich een tweepolige orde zich aftekenen:
het liberalisme en het marxisme die tegen elkaar te hoop liepen, de
Amerikaanse zeemacht die het opnam tegen de continentale landmacht van
de Sovjets. De tweeëntwintigste eeuw zal worden gekenmerkt door de
opkomst van een veelpolige wereld die aan scherpte wint rond de bekende
beschavingsvormen: de Europese, Noord-Amerikaanse, Latijns-Amerikaanse,
Arabisch- islamitische, Chinese, Indische, Japanse enz. Deze
beschavingen zullen de oude plaatselijke, regionale of nationale
gemeenschappen niet platwalsen: zij dienen zich integendeel aan als de
hoogste collectieve vorm, waarmee individuen zich zullen willen
vereenzelvigen en waarbuiten alleen nog de algemeen menselijke dimensie
valt waar te nemen. Deze grote blokken zullen waarschijnlijk wel worden
genoodzaakt op bepaalde gebieden samen te werken ter verdediging van het
algemeen nut, zoals een ecologisch verantwoord milieu.
In een meerpolige wereld wordt macht meer bepaald door de bekwaamheid
weerstand te bieden aan de invloed van anderen dan door de mogelijkheid
tot het opleggen van de eigen wil aan derden. Voornaamste vijand van dit
pluriversum van grote op zichzelf staande beschavingsblokken is elke
cultuur of systeem dat van zichzelf denkt dat het universeel en van
wereldwijde gelding is, dat gelooft een verlossende zending te hebben
gekregen en zijn dat zijn model aan alle andere wil opdringen. Europa
als continentale realiteit en het Westen als steeds minder geografisch
bepaald concept sturen in deze optiek onontwijkbaar op een scheiding af.
(naar inhoudsopgave)
2.9 De kosmos: een onderbroken geheel
Onze visie is holistisch: wij zien de wereld als een geheel, waarvan
inhoud en vorm slechts variaties op hetzelfde thema vormen. De wereld is
tegelijkertijd één en meervoudig, integreert verschillende niveaus van
het zichtbare met het onzichtbare, alsmede verschillende dimensies van
tijd en plaats en verscheidene organisatieprincipes voor de onderdelen,
waaruit zij is samengesteld. Microkosmos en macrokosmos groeien naar
elkaar toe en beïnvloeden elkaar. Wij verwerpen dus het onverbiddelijke
onderscheid tussen schepper en geschapen wezen, alsmede het idee dat
onze wereld slechts de weerspiegeling is van een andere,
'achterliggende' wereld. De kosmos als werkelijkheid (fusis) is de plek
waar het zijnde zich laat zien, het oord waar de waarheid (aletheia) van
ons medetoebehoren tot de kosmos in eeuwige wording zich ontvouwt.
"Panta rhei" zijn de woorden van Herakleitos, het "alles stroomt": alles
loopt uit op alles.
De mens vindt en geeft slechts zin aan het leven door vast te houden aan
wat hem en de grenzen aan zijn wezen te boven gaat. Onze denkrichting
erkent ten volle deze constante in de antropologie, die overigens in
alle godsdiensten tot uiting komt. Wij denken dat de terugkeer van het
heilige zich zal voltrekken in een herbronning van de oorsprongsmythen,
een zich één voelen met natuur en kosmos, en in een heling van de
verwoestende tweedelingen: onderwerp en voorwerp, lichaam en brein, ziel
en geest, het zijn en het bestaan, ratio en gevoel, domein van de mythe
en domein van de logica, natuur en bovennatuur enz.
De onttovering van de wereld om ons heen weerspiegelt de sluiting van de
moderne geest, die niet meer in staat is zich te verheffen boven zijn
gehechtheid aan het materiële, alsook zijn idee dat de mens het
middelpunt van alles is. De moderniteit is immers zelf het product van
materialisme en antropocentrisme. Ons tijdperk heeft bij uitsluiting en
alleen aan de mens van oudsher aan goden toebehorende eigenschappen
overgedragen (metafysica van de subjectiviteit). Daardoor verwordt de
hele wereld tot voorwerp, dit wil zeggen tot het geheel van middelen die
de mens onbeperkt ter beschikking staan om zijn eigen doeleinden na te
streven. Dit ideaal, dat men de hele wereld maar kan inspecteren op zijn
nuttigheid sluit nauw aan bij een lineaire geschiedenisopvatting, dit
wil zeggen dat de historische ontwikkeling zich als een rechte lijn
aftekent met een bepaald beginpunt (natuurlijke staat, aards paradijs,
gouden tijdperk, oorspronkelijk communisme) en een bepaald eindpunt
(klasseloze maatschappij, Gods Rijk, ultiem vooruitgangsstadium,
tijdperk van de zuivere rationaliteit, eeuwige vrede), waarbij het ene
net zo noodzakelijk is als het andere.
Voor ons zijn verleden, heden en toekomst geen onderscheiden tijdsdelen
in een doelgerichte en lineaire geschiedenisloop, maar voortdurende
dimensies van elk geleefd moment. Het verleden en de toekomst zijn
altijd aanwezig in elk huidig gebeuren. Tegenover het nu aanwezige een
fundamentele tijdscategorie - staat afwezigheid : het uit het oog
verliezen van de oorsprong en verduistering van de horizon. Dit
wereldbeeld kwam reeds in de Europese oudheid tot uiting, zowel in de
religieuze overtuigingen als in de cultische gebruiken en evenzeer in de
verhalen over het ontstaan van de wereld als in het presocratische
denken. Ons heidendom wijst in de eerste plaats op een bewust medevoelen
met dit oude wereldbeeld, dat nog altijd met hart en ziel wordt beleefd
en in onze geest aanwezig is, juist omdat het niet van gisteren is, maar
van alle tijden.
Het heidendom heeft ook een esthetische dimensie: het rechtvaardige en
het goede kunnen niet gescheiden worden van het mooie. Het heidendom is
bovendien een bron van tolerantie, want het verheft het 'polytheïsme van
de waarden' tot basisvoorwaarde voor de erkenning van de andere. In
plaats van ondeugdelijke vervangmiddelen zoals godsdiensten die tot
sekten vervallen en sommige neopaganistische parodieën, overigens zeer
kenmerkend voor tijden van verwarring, stellen wij een benadering die
aansluit bij het lange geheugen, dit wil zeggen die onbeperkt is in de
tijd: altijd wordt pas in relatie tot de oorsprong de betekenis gevonden
van wat staat te gebeuren.
(naar inhoudsopgave)
3. RICHTINGBAKENS
3.1 Vóór sterke identiteiten, tegen de ontworteling
De boven ons hoofd hangende wereldwijde dreiging alles tot eenheidsworst
te zien vermalen is zonder precedent. Ze leidt van de weeromstuit tot
een krampachtig vastklampen aan bepaalde vormen van identiteit: bloedige
pogingen om afgestane gebieden weer terug te winnen, verkrampt en
chauvinistisch (staats-)nationalisme, herinvoering van wild tribalisme
enzovoort. De verantwoordelijkheid voor deze verwerpelijke houdingen
ligt in de eerste plaats bij de even wilde politieke, economische,
technologische en financiële mondialisering die deze reacties heeft
uitgelokt. Door mensen het recht te ontzeggen zich te bekennen tot
historisch overgeleverde gemeenschappen en identiteiten en door overal
een eenvormige leefcultuur op te dringen heeft het westerse systeem,
schijnbaar tegengesteld aan wat werd verwacht, pathologische uitingen
van zelfbevestiging tot leven geroepen. Voor zover ze al niet samen tot
uiting komen, zijn wortelangst, zelfhaat en vrees voor het Eigene in de
plaats gekomen van de vrees voor de Andere.
Deze toestand werd in landen met een staatsideologie van jacobijnse
oorsprong nog verergerd door de crisis van de staat. Deze werpt zich
daar immers al twee eeuwen op als enig kader voor en als voornaamste
symbolische representatie van gemeenschapsvorming. In deze landen heeft
de verzwakking van de staat een grotere leemte achtergelaten dan het
geval was bij de andere westerse naties.
De ontworteling is een sociaalpathologisch verschijnsel van onze tijd.
Het maakt onder meer om de mensen kwetsbaarder voor de conditionering en
manipulatie. Wortels veronderstellen doorgaans een territorium, want de
mens is een territoriaal dier. Maar ze verwijzen ook naar een meer
omvangrijke problematiek, die van het-behoren-tot, en het
gemeenschapsgevoel, die ook kunnen worden beleefd los van het eigen
territorium. Vraagstukken van identiteit en gemeenschap zullen de
komende decennia hoe langer hoe meer van groter belang worden. Door het
sociale weefsel en de maatschappelijke structuren, waarin individuen hun
plaats erkend wisten, in de war te schoppen heeft de moderniteit in
feite de zoektocht naar de eigen identiteit bevorderd. Ze heeft het
verlangen opgewekt ergens bij te horen en dat bevestigd te zien in de
politieke arena. Maar deze verlangens heeft de moderniteit niet willen
en niet kunnen honoreren. Het 'wereldwijd toerisme' is alleen maar een
belachelijk alternatief voor zelfverkenning en -erkenning.
Bezien we nu de universalistische utopie enerzijds en de identitaire
krampen anderzijds, dan weten wij ons verzekerd van de kracht die
uitgaat van verschillen. Dit zijn volkomen normale verschijnselen
waarvan men niet moet denken dat ze een overgangsfase naar een 'hogere'
eenheid vormen en evenmin dat deze slechts een bijkomend detail van het
privéleven uitmaken: ze zijn integendeel de kern van het maatschappelijk
leven. Volkeren zijn immers geen loutere optelsom van individuele
atomen, maar gehelen die een eigen persoonlijkheid hebben, gekneed en
gesmeed door de geschiedenis. Genoemde verschillen zijn vanzelfsprekend
natuurlijk en door geboorte bepaald (etnisch kader, moedertaal), maar
ook politiek relevant.
Burgerschap verwijst tegelijkertijd naar deelname aan het openbare
leven, dat zich op verschillende niveaus afspeelt: zo kan men
tegelijkertijd wijkbewoner, dorpeling of stedeling, streekgenoot,
landgenoot en Europeaan zijn al naar gelang de bevoegdheid die op deze
inschaling van soevereine macht aan elk niveau is afgestaan. Men kan
daarentegen geen "wereldburger" zijn, want de "wereld" is geen politieke
categorie. Wereldburger zijn beduidt, dat men burgerschap herleidt tot
de vage woordspinsels die de liberaal-kapitalistische Nieuwe Klasse
uitbraakt.
Onze denkrichting verdedigt de belangen der volkeren, omdat recht op
onderscheid naar onze mening pas in zijn algemeen geldigheid waarde
krijgt: men heeft geen poot om op te staan om zijn eigenheid te
verdedigen als men niet ook wil opkomen voor de bescherming van de
eigenheid van anderen, wat ook inhoudt dat 'recht op onderscheid' niet
misbruikt mag worden om wie zich van anderen onderscheidt buiten te
sluiten. Wij komen dus op gelijke wijze op voor etnische groepen, talen
en streekgebonden culturen die dreigen te verdwijnen, inbegrepen de
inheemse godsdiensten. Alle volkeren die tegen het Westers imperialisme
strijden verdienen onze steun.
(naar inhoudsopgave)
3.2 Tegen racisme, voor het recht op verschillend zijn
Racisme kan niet worden gedefinieerd als de voorkeur voor endogamie (dit
wil zeggen de voorkeur om zich binnen de eigen groep voort te planten),
want die volgt uit de keuzevrijheid van individuen en volkeren (zo heeft
het joodse volk zijn voortbestaan te danken aan zijn afwijzing van het
gemengde huwelijk). Nu we in debat te maken hebben met onverantwoorde
vereenvoudigingen, propaganda en zedenprekerij, moeten we terug naar de
eigenlijke betekenis van het woord: racisme is een theorie die stelt dat
er tussen rassen hoedanigheidsverschillen bestaan, zodat men
veralgemenend een onderscheid zou kunnen maken tussen 'meerwaardige' en
'minderwaardige' rassen, ofwel, dat de waarde van een individu volledig
wordt bepaald door zijn raciale afkomst, dan wel dat ras op zich de
kernfactor is in de verklaring van de geschiedenis van de mens.
Deze drie stellingen kunnen zowel tegelijkertijd of ieder apart worden
onderschreven. Ze zijn nochtans alle drie onjuist. Rassen bestáán en op
grond van een of ander statistisch geïsoleerd criterium verschillen ze
van elkaar, maar er is geen sprake van absolute kwaliteitsverschillen.
Er is bovendien geen enkel boven de mensheid hangend wetenschappelijk
paradigma voorhanden, waaraan wereldwijd een rangorde zou kunnen worden
afgemeten. Het is tenslotte duidelijk dat een individu vooreerst zijn
waarde ontleent aan zijn persoonlijke eigenschappen.
Racisme is geen geestesziekte die is ontkiemd uit vooroordeel of
premodern bijgeloof (de liberale fabel dat gebrek aan verstand de bron
van alle sociaal kwaad is). Het is een verouderde dwaalleer die
voortvloeit uit het positivisme, volgens dewelke men 'op
wetenschappelijke wijze' in absolute zin de waarde kon bepalen van
menselijke samenlevingen, en uit het sociaal-biologische misbruik van
evolutietheorieën, die de geschiedenis van de mens proberen te
beschrijven als een geheel bestaande uit 'fases' die overeenkomen met
verschillende 'vooruitgangsstadia'. Sommige volkeren zouden dan
voorlopig of voor altijd 'vooruitlopen' op andere.
Tegenover racisme staan enerzijds een antiracisme dat uitgaat van
wereldwijd eenheidsdenken (universalisme) en een antiracisme dat uitgaat
van het bestaan van verschillen (differentialisme). Eerstgenoemd
antiracisme komt langs een omweg precies uit op het racisme dat het
aanklaagt. Het is immers net zo allergisch voor onderscheid, erkent bij
de volkeren alleen hun gemeenschappelijk behoren tot de mensheid en
neigt ertoe hun eigenheid als vergankelijk of van secundair belang te
beschouwen. Door het anders-zijn naar allemaal-hetzelfde terug te voeren
met de bedoeling iedereen aan elkaar gelijk te maken (assimilatie) is
het dus per definitie niet in staat iemands anders-zijn te erkennen en
te respecteren voor wat het is.
Antiracisme dat uitgaat van de bestaande verschillen - en daarin
bevinden wij ons - daarentegen, denkt dat de niet herleidbare
verscheidenheid binnen de menselijke soort er juist de rijkdom van
vormt. Wij willen weer zin aan het universele geven, niet door ons te
weer te stellen tegen de verscheidenheid, maar door deze juist als
vertrekpunt te nemen. Voor onze denkrichting houdt de antiracistische
strijd noch ontkenning van het bestaan van rassen in, noch het streven
om ze in een allegaartje te laten samenvloeien: wij verwerpen zowel de
uitsluiting als de assimilatie. Geen apartheid en geen melting pot: wel
dus aanvaarding van de andere als van ons verschillend, in het
vooruitzicht van een elkander verrijkende dialoog.
(naar inhoudsopgave)
3.3 Tegen immigratie, voor het zelfbeschikkingsrecht der volkeren
Gelet op de snelheid en het massale karakter waarmee ze zich voltrekt,
vormt de immigratie zoals Europa ze dezer dagen meemaakt
ontegenzeggelijk een kwalijk verschijnsel. Het is in wezen een soort
gedwongen ontworteling waaraan zowel economische beweegredenen ten
grondslag liggen - georganiseerde of op eigen initiatief ondernomen
verhuizingen vanuit arme, dichtbevolkte naar rijke en demografisch
minder levenskrachtige landen - als symbolische beweegredenen namelijk
de aantrekkingskracht, die de westerse beschaving uitoefent ten koste
van de ter plaatse geldende cultuur, en ten voordele van een
consumptieve levensstijl. Verantwoordelijk hiervoor zijn in de eerste
plaats niet de immigranten, maar de geïndustrialiseerde landen die een
internationale arbeidsverdeling hebben opgelegd en van mensen
verplaatsbare handelswaar hebben gemaakt.
Immigratie is niet wenselijk, zowel voor de inwijkelingen (migranten)
die hun geboorteland moeten verlaten en in een ander land economische
behoeften moeten aanvullen, als voor de bevolking van de ontvangende
landen die zich ongewild geconfronteerd zien met soms drieste
veranderingen in hun menselijke omgeving en hun stedelijk leefmilieu. De
vraagstukken van derde wereldlanden worden duidelijk niet opgelost door
grootschalige volksverhuizingen. Wij staan dus voor een restrictief
immigratiebeleid, geflankeerd door een meer doelmatige
ontwikkelingssamenwerking, om de in de Derde Wereld nog florerende
organisch gegroeide samenhorigheid en traditionele levenswijzen, die
door het wereldwijde vrije marktdenken uit hun lood zijn geslagen, er
weer bovenop te helpen.
(naar inhoudsopgave)
3.4 Tegen seksisme, voor erkenning van sekseverschillen
Verschil in geslacht is het eerste en meest fundamentele verschil in de
natuur, want de voortplanting van de mensheid, wordt juist daardoor
gewaarborgd: van meet af aan voortkomend uit seksuele voortplanting is
de mens niet één-, maar tweezijdig. Naast deze biologische dimensie laat
dit sekseverschil zich aflezen aan het mannelijke en het vrouwelijke,
die beide in de samenleving een eigen manier heeft om naar de ander en
tegen de wereld aan te kijken, en waarin voor elk individu de seksuele
bestemming vervat ligt.
Al staat het vrijwel vast dat er vrouwelijke en mannelijke eigenschappen
zijn, het belet individuen van beider sekse niet ervan te kunnen
afwijken door genetische toevalligheden of sociaal-culturele keuzes.
Niettemin laten zich heel wat waarden en gedragingen globaal indelen in
vrouwelijk en mannelijk al naar gelang het geslacht dat het meest
ontvankelijk is om ervan de drager te zijn: samenwerken tegenover
concurrentie, bemiddeling tegenover onderdrukking, verleiding tegenover
overheersing, meeleefvermogen tegenover afstand nemen, relationeel
beleven tegenover abstract denken, genegen zijn tegenover leiding geven,
overreding tegenover agressie, gevoelsmatig ingeving tegenover
analytische denken enzovoort. De moderne opvatting dat individuen zouden
kunnen worden losgeweekt uit hun seksuele identiteit stoelt op een
ideologie die geen sekseverschil maakt en dit verschil juist wegmoffelt.
Dit uitgangspunt is niet minder schadelijk voor vrouwen dan het
traditionele seksisme, dat eeuwenlang vrouwen als 'onvolledige mannen'
zag. Het is een afgeleide vorm van mannelijke overheersing, die vooral
de uitsluiting van vrouwen uit het openbare leven ten gevolge had om ze
er uiteindelijk weer in op te nemen... maar dan moeten ze zich wel van
hun vrouwelijkheid ontdoen.
Door te beweren dat het mannelijk en vrouwelijk geslacht gewoon het
gevolg zijn van de maatschappijstructuur ("men wordt niet als vrouw
geboren maar tot vrouw gemaakt"), is het feminisme in de val gelopen van
het machogedachtegoed, dat 'universele' abstracte waarden aanhangt, die
uiteindelijk gewoon mannentaal zijn. Het feminisme dat wél uitgaat van
niet-herleidbare sekseverschillen, waar wij ons bij aansluiten, streeft
er naar die verschillen in het openbare leven tot uiting te doen komen
en de typische vrouwenrechten (recht op maagdelijkheid, recht op
moederschap, recht op abortus) te doen gelden. Tegelijkertijd wordt, (in
tegenstelling tot het seksisme en het wensbeeld van de uniseksualiteit)
door onderkenning van man en vrouw als zodanig en door de vaststelling
van de gelijkwaardigheid van hun eigenheid, aan beiden een betere status
toebedeeld.
(naar inhoudsopgave)
3.5 Tegen de Nieuwe Klasse, voor zelfbestuur vanuit de basis
De westerse beschaving, op weg naar eenwording, bevordert heden ten dage
de wereldwijde opkomst van een leidinggevende kaste, die alleen wordt
gewettigd door het op abstracte wijze manipuleren van de statussymbolen
en de waarden van het systeem. In hun streven naar een nimmer aflatende
groei van kapitaal en naar de bestendiging van de bestaande sociale
constructie, vormt deze Nieuwe Klasse het kader van de media, van grote
nationale bedrijven en multinationals, van internationale organisaties
en de voornaamste staatsadministraties. Overal produceert en
reproduceert ze hetzelfde type mens: kille bevoegdheden, buiten de
werkelijkheid staande rationaliteit, nergens op betrokken
individualisme, belijdenis van nut als enige maatstaf, oppervlakkig
humanitarisme, onverschilligheid ten aanzien van geschiedenis, opvallend
gebrek aan cultuur, met de rug naar de wereld zoals we die beleven,
opoffering van de werkelijkheid aan virtuele beelden, neiging tot
corruptie, het begunstigen van verwanten en vriendjespolitiek.
Dit proces sluit aan op de logica van de wereldwijde concentratie en de
gelijkschakeling van de machtsuitoefening: hoe verder het gezag zich van
de burger verwijdert, hoe minder het de behoefte voelt om zijn
beleidskeuzes te rechtvaardigen en de politieke orde, waarbinnen het
functioneert, te verantwoorden; hoe meer onpersoonlijke taken een
samenleving te bieden heeft, hoe minder zij zich openstelt voor mensen
met kwaliteit; hoe meer het privébelang invreet op het openbare domein,
des te minder zullen de individuele verdiensten bij allen erkenning
vinden; hoe meer de persoon herleid wordt tot een functie, hoe minder
ruimte er is om een eigen rol te spelen. De Nieuwe Klasse neemt zo meer
en meer de persoonlijke inbreng en verantwoordelijkheid weg uit het
daadwerkelijk leiding geven in de westerse samenlevingen.
Sedert het einde van de Koude Oorlog en de ineenstorting van het
Sovjetblok ziet de Nieuwe Klasse zich wederom geconfronteerd met een
hele reeks tegenstellingen (kapitaal versus arbeid, gelijkheid versus
vrijheid, openbaar nut versus privatisering) waarmee men zich nu juist
al een halve eeuw heeft beziggehouden om die buiten het systeem te
krijgen. Hiermee gelijk oplopend blijkt in toenemende mate, dat het
ondoelmatig, verkwistend en contraproductief werkt. Het systeem heeft de
neiging zichzelf op te sluiten afgezien van de voortdurende coöptatie
van onderling verwisselbare raderwerkjes met een duidelijk
wegwerpkarakter - terwijl het 'gewone volk' zich onverschillig betoont
of woede voelt tegenover een elite van managers en administrateurs die
hun taal niet meer spreken. Als het gaat over belangrijke,
maatschappelijke onderwerpen van debat ontstaat er een kloof tussen
regeerders die steeds maar hetzelfde technocratische verhaaltje over de
handhaving van de gevestigde wanorde herhalen en onderdanen die in hun
dagelijks leven de gevolgen ervan ondergaan - waartussen de media zich
opstellen met hun spektakel dat handig de aandacht afleidt van de
werkelijkheid. Bovenaan hebben wij de wollige taal der technocraten,
zedeprekerig gezeik en geriefelijke inkomens; beneden wordt met
geconfronteerd met de pijnlijke botsing met de realiteit, de zich
opdringende vraag naar de zin van dit alles en het verlangen naar het
gezamenlijk delen van gemeenschappelijke waarden.
Als men tegemoet wil komen aan het (wellicht 'populistische') streven
van het volk, dat de 'elite' alleen maar minacht en onverschillig staat
tegenover de traditionele politieke scheidslijnen die nu verouderd en
haast zonder betekenis zijn, dan brengt dat met zich mee, dat er meer
zelfbestuur wordt gegeven aan de besluitvormingstructuren voor de basis
van de maatschappij die meer overeenkomen met de dagelijkse beleving van
leefregels (nomoi). Om het maatschappelijke leven in te richten op een
meer gemoedelijke en harmonieuze manier in te richten, ver weg van de
naamloze massa, de commercialisering van maatschappelijke waarden en de
dorre verzakelijking van maatschappelijke relaties, en om tot nieuwe of
herboren vormen van sociaal samenleven te komen, die het aan de
gemeenschappelijke verbeeldingskracht overlaten om zich een bepaalde
voorstelling te maken van de wereld om ons heen, en opdat de volkeren de
voorwaarden zouden kunnen scheppen voor de opkomst van een nieuwe,
volksverbonden aristocratie, moeten de gemeenschappen zelf op alle
terreinen die hun betreffen kunnen beslissen en moeten hun leden op elk
niveau mee kunnen praten en overleggen om op democratische wijze tot een
besluit te kunnen komen.
Niet de bureaucratische, technocratische welvaartsstaat moet naar hen
toe decentraliseren: de gemeenschappen moeten andersom zelf aan de staat
geen bevoegdheid afstaan om zich met hun zaken te bemoeien, tenzij op
gebieden waar zij niet bevoegd zijn.
(naar inhoudsopgave)
3.6 Voor een federaal Europa tegen het jacobinisme
De eerste Dertigjarige Oorlog (1618-1648), die met het Verdrag van
Westfalen (Verdrag van Münster en Verdrag van Osnabrück) werd
afgesloten, heeft de natiestaat verheven tot dominante en als
alles-bepalende politieke organisatievorm, ten koste van de oude
Rijksgedachte en -structuren. De tweede Dertigjarige Oorlog (1914-1945)
betekende daarentegen het begin van zijn uiteenvallen. De natiestaat die
uit de absolute monarchie en de revolutionaire ideologie der jacobijnen
voortkwam, is van dan af te groot om de kleine problemen af te handelen
en te klein om de grote aan te kunnen. Nu deze planeet naar
mondialisering toedrijft, behoort de toekomst aan grote
beschavingsgemeenschappen die zich weten te organiseren op een
grondgebied met een eigen beslissingscentrum en met voldoende macht om
aan de invloed van anderen weerstand te kunnen bieden. Om zijn
onafhankelijkheid te kunnen handhaven ten opzichte van de Verenigde
Staten en nieuw opgekomen beschavingen is Europa gehouden om op federale
grondslag zijn eenheid op te bouwen en de samenwerking tussen zijn
regio's en naties te organiseren, op voorwaarde van de autonomie van al
deze delen, waaruit het is samengesteld.
De Europese beschaving zal tot stand komen door een optelling en niet
door een ontkenning van zijn historisch gegroeide cultuurvarianten en
door langs die weg zijn inwoners in staat te stellen weer ten volle
bewust te worden van hun gemeenschappelijke oorsprong. Het
subsidiariteitsbeginsel moet de hoeksteen van de federatie zijn : op elk
niveau draagt de lagere overheid alleen dan de macht over aan een hogere
overheid, als een bepaald probleemveld zijn eigen bevoegdheid
overstijgt.
(West-, Midden- en Oost-)Europa moet zich dus organiseren - in een nauwe
'continentale' band met Rusland - vanaf de basis naar de hoogste top om
zich te weren tegen de centralistische staatstraditie die op één niveau
beslag legt op alle macht. Tegen een bureaucratisch en technocratisch
Europa, dat tot iedere afstand van (nationale) soevereiniteit bereid
blijkt, in plaats van deze op een hoger niveau te tillen. Tegen een
Europa dat alleen maar een commercieel eengemaakte vrijhandelszone is,
Tegen een gaullistisch 'Europa der vaderlanden', dat ons als eenvoudige
optelling van nationale eigenbelangen niet beschermt tegen een terugval
in buiten- Europese oorlogen. Tegen een 'Europese natie', die alleen
maar zou neerkomen op een vergrote weergave van de jacobijnse
natiestaat. Daarbij moeten bestaande staten zich intern federaliseren om
zo beter ook extern in een federaal verband te kunnen opgaan, in een
veelvoud van aparte statuten die door een algemeen statuut in toom
worden gehouden.
Elk niveau van de federatie moet er zijn rol in kunnen spelen en zijn
eigenwaarde in kunnen vinden, niet als afgeleide van een hogere
instantie, maar op basis van vrije wilsuiting en instemming van al
degenen die erin deelnemen. Zo moeten dus alleen die besluiten toekomen
aan de top van de federatie, die verband houden met het geheel en het
algemeen belang van de gefedereerde volkeren en gemeenschappen:
diplomatie, leger, grote economische besluiten, bepaling van de
fundamentele rechtsbeginselen en juridische structuren,
milieubescherming enz. Europese eenwording is ook noodzakelijk op
bepaalde onderzoeksterreinen, op het gebied van industrie en van nieuwe
communicatietechnologie. De gemeenschappelijke munt moet door een
centrale bank worden beheerd, die aan het Europese politieke gezag wordt
onderworpen.
(naar inhoudsopgave)
3.7 Voor versterking van democratie, tegen politieke onverschilligheid
De democratie van vandaag wordt bedreigd door een heleboel ontsporingen
en pathologische afwijkingen: crisis van de vertegenwoordiging,
inwisselbaarheid van de politieke programma's, het niet raadplegen van
het volk over grote beslissingen die zijn bestaan raken, corruptie en
technocratisering, het diskrediet van de politieke partijen die alleen
nog maar als verkiezingsmachines functioneren en waarvan de leiders
alleen nog maar worden verkozen op grond van hun geschiktheid om
verkozen te worden, politieke onverschilligheid als gevolg van de
polarisering tussen economisch gewin en moreel normbesef, overwicht van
belangengroeperingen die hun eigenbelang pogen door te drukken ten koste
van het algemeen belang enzovoort. Daarbij komt dan nog dat het raamwerk
van de moderne politiek al lang niet meer klopt: de partijen zijn
allemaal min of meer reformistisch en de regeringen zijn allemaal min of
meer machteloos. Het 'grijpen van de macht' in leninistische zin leidt
tot niets meer. In de wereld van de politiek-economische netwerken is
een opstootje wel mogelijk, maar voor revolutie is er geen plaats.
Om weer aansluiting te vinden bij de democratie moet men zich niet
tevreden stellen met alleen maar de democratie via vertegenwoordigers
(representatieve democratie), maar moet men op alle niveaus naar een
werkelijke democratische deelname in de besluitvorming streven: wat
allen aangaat moet ook door allen als hun zaak (kunnen) worden opgepakt
(participatieve democratie). Daarom mag de politiek niet meer in de
eerste plaats 'staatszaak' zijn, maar terug in handen worden genomen
door de burgers aan de basis.
Iedere burger moet een rol (kunnen) spelen in het algemeen belang, elk
algemeen goed moet als zodanig binnen een concrete politieke ordening
worden aangewezen en worden verdedigd. De consumerende cliënt, de
passieve toeschouwer en de genieters van privacy kunnen alleen nog
worden ingehaald door een herboren burgerschap en een radicale vorm van
gedecentraliseerde basisdemocratie, die ieder een rol laat spelen in de
keuze en de sturing van de gemeenschappelijke lotsbestemming.
Volksraadpleging en referendum zijn technieken die in dit kader opnieuw
en zo breed mogelijk aan de orde moeten worden gesteld. Tegen de almacht
van het geld, enige en hoogste autoriteit in de huidige maatschappij,
moet men zo veel als mogelijk rijkdom scheiden van politieke macht.
(naar inhoudsopgave)
3.8 Voor deeltijdarbeid, tegen de kapitalistische logica
Arbeid heeft nooit een centrale plaats ingenomen in de archaïsche of
traditionele samenlevingen, diegene die nooit slavernij hebben gekend.
Omdat arbeid beantwoordt aan een noodzaak, krijgt onze vrijheid erin
geen gestalte, daarentegen spreken we van iemands werk of creatie, als
daarin diens zelfverwerkelijking tot uiting komt. De moderniteit heeft
in haar logica, waarin alles om productie draait steeds gestreefd naar
de volledige inzet van middelen, mensen inbegrepen. Arbeid op zich werd
door de moderniteit van waarde geacht en ze heeft er tevens de
belangrijkste manier van vermaatschappelijking in gezien, alsook een
(denkbeeldig) middel om tot individuele emancipatie en
zelfverwezenlijking te komen. Functioneel, rationeel en in geld
uitgedrukt is deze 'heteronome' arbeid, die vaker uit pure noodzaak dan
door roeping wordt verricht, 'van een andere orde', hij krijgt pas zin
binnen het marktdenken en laat zich dan ook boekhoudkundig berekenen. De
voortbrenging van goederen en diensten dient grotendeels om een
consumptie te bevredigen, die een behoeften wekkende ideologie in feite
aanbiedt als compensatie voor de tijd die verloren is gegaan met
produceren... Oude nabuurplichten zijn hoe langer, hoe meer tot betaalde
diensten verworden, waardoor mensen ertoe worden gedwongen voor anderen
te werken om zo dan weer degenen te betalen die voor hen werken.
Gevoelens van dankbaarheid en de gebruiken van dienst en wederdienst
zijn allengs weggesleten in een wereld waarin niets meer van waarde is,
maar alles wel een prijs heeft (dit wil zeggen, waar men wat niet in
geldhoeveelheid kan worden uitgedrukt voor waardeloos of onbestaand
houdt). In een maatschappij, waarin alles om het salaris draait verdoet
menigeen zodoende maar al te vaak zijn tijd met louter geldverdienen
voor zijn levensonderhoud.
Nieuw is dat we door nieuwe technologieën en het toegenomen overwicht
van de dienstensector steeds meer goederen maken en diensten verlenen
met hoe langer hoe minder mensen. Deze winst aan productiviteit leidt
tot werkloosheid - een van conjunctureel tot structureel verworden
verschijnsel. Dat past in de kraam van de kapitaalverschaffers, want van
die werkloosheid en uitplaatsing ('delocalisatie') naar lagelonenlanden
maken ze gebruik om de onderhandelingspositie van de werknemers te
verzwakken. Het gevolg ervan is, dat de mens niet alleen wordt
uitgebuit, maar ook hoe langer hoe nuttelozer wordt gemaakt: totale
uitsluiting komt in de plaats van vervreemding in een wereld die over
het algemeen steeds rijker wordt, maar waarin men ook steeds meer armen
telt (einde van de klassieke theorie van de 'uitstralingseffecten'). We
kunnen onmogelijk terugkeren naar volledige werkgelegenheid en moeten
dus breken met de logica die de productie centraal stelt. Laten we dus
streven naar een langzamerhand terugtreden uit het tijdperk, waarin
werken voor loon als de manier bij uitstek gold om zich in het
maatschappelijk leven te begeven.
Het verkorten van de arbeidstijd is een blijvend gegeven, dat het
bijbelse gebod "Gij zult werken in het zweet uws aanschijns" tot een
achterhaald gezegde maakt. Onderhandelingen over werktijdverkorting en
deeltijdswerk verdienen aanbeveling, met mogelijke soepele regelingen
(contracten 'op maat', sabbatsverlof, studieverlof, bijscholing, enz.)
voor alle 'mensonvriendelijke' klussen: minder werken om beter te kunnen
werken en om zo meer tijd vrij te maken om te leven. In een maatschappij
waar hoe langer hoe meer handelswaar wordt aangeboden, terwijl een
stijgend aantal mensen kampt met gelijkblijvende of afnemende
koopkracht, is het trouwens geboden om geleidelijk aan arbeid en inkomen
los te koppelen. Zo moet de mogelijkheid worden bestudeerd om een
algemene bijstandsuitkering of een minimum inkomen van wieg tot graf
voor elke Europese burger in het leven te roepen, zonder dat daarvoor
een tegenprestatie wordt verwacht. Dit ter vervanging van de vele zeer
ingewikkelde en als sociaal vangnet absoluut niet doelmatige stelsels
van pensioenen, werkloosheidsvergoeding, studiebeurzen enz. die nu eens
tot dubbel gebruik leiden en dan weer grote gaten vertonen.
(naar inhoudsopgave)
3.9 Voor de organische economie, tegen de heerschappij der commerciële
waarden
Aristoteles maakt een onderscheid tussen de oikonomia (economie), die de
bevrediging van menselijke behoeften beoogt, en chrematizein, het zaken
doen met als enig doel geld maken en laten rollen om het zich tenslotte
toe te eigenen. Het industrieel kapitalisme werd langzamerhand
overheerst door een louter financieel kapitalisme, dat een maximale
rentabiliteit op korte termijn beoogt, ten nadele van de nationale
economieën en het volksbelang op langere termijn. Deze
gedaanteverwisseling vertaalt zich in het achterwege blijven van de
goederenstroom bij het opmaken van de bedrijfsbalans, kredietvervalsing,
het losbreken van speculatie, de toezichtloze uitgifte van onbetrouwbare
obligaties, en het oplopen van schulden bij personen, ondernemingen en
naties, terwijl internationale investeerders en fondsen, die hun
kapitaal om zuiver speculatief gewin plaatsen, de hoofdrol krijgen. De
alomtegenwoordigheid van het kapitaal maakt dat de financiële markten de
politiek de wet kunnen voorschrijven. De goederenstroom in de economie
is onderworpen aan onzekere en hachelijke factoren, terwijl anderzijds
een onmetelijke wereldwijde financiële zeepbel geregeld op regionaal
vlak openbarst en zo schokgolven teweegbrengt die zich door het hele
systeem heen voortplanten.
Het economisch gedachtegoed ligt trouwens vastgesteld in dogma's die
voedsel ontlenen aan een wiskundig formularium, waarvan de
wetenschappelijke pretentie berust op het principieel niet in aanmerking
nemen van elk niet in hoeveelheid uit te drukken element. Zo zeggen
macro-economische indexen (bruto binnenlands product, bruto nationaal
product, groeivoet enz.) niets over de werkelijke stand van zaken in een
samenleving: rampen, ongelukken en epidemieën worden boekhoudkundig
positief berekend, want ze vergroten de economische activiteit, o.m.
door de verkoop van vervanggoederen.
Gelet op deze aanmatigende en alsmaar op meer groei beluste verrijking,
die leeft van de speculatie op de ongelijkheden en de narigheid die ze
zelf doet ontkiemen, moet men de economie dringend weer in dienst van de
mens stellen door voorrang te verlenen aan de werkelijke behoeften van
mensen en aan hun levenskwaliteit. Daartoe kan men op wereldschaal een
belasting invoeren op kapitaalbewegingen, de schuldenlast van de Derde
Wereld kwijtschelden. Waarbij dan wel de hele
'ontwikkelingssamenwerking' op de helling moet: eerst op eigen benen
staan (zelfvoorziening) en de binnenlandse markt voorrang verlenen,
breken met het systeem van de internationale arbeidsverdeling, de
plaatselijke economie meer zeggenschap verlenen tegenover de opgedrongen
voorwaarden van de Wereldbank en het IMF, regels voor maatschappelijk
gedrag en milieubescherming opstellen om een kader te scheppen,
waarbinnen internationale ruilhandel kan plaatsvinden. Om langzamerhand
weer uit de dubbele doodlopende weg te geraken van een ondoelmatig
bestuurde staatseconomie enerzijds en anderzijds een markteconomie met
overdreven veel concurrentie moet worden getracht, naast de openbare en
de private sector, een derde sector te creëren respectievelijk te
versterken, die bestaat uit verenigingen, coöperaties alsmede
zelfstandige onderlinge hulporganisaties (o.m. plaatselijke
ruilhandelsystemen), die berusten op gedeelde verantwoordelijkheid, vrij
lidmaatschap en het beginsel van niet-winstgevendheid.
(naar inhoudsopgave)
3.10 Voor plaatselijke gemeenschappen, tegen grootschaligheidsmanie
De neiging tot overdreven grootschaligheid en concentratie levert
geïsoleerde en dus kwetsbare, van elke bescherming gespeende individuen
op. De algemeen geworden uitsluiting en maatschappelijke onzekerheid
zijn het logisch gevolg van dit systeem, dat alle door wederdienst,
samenhorigheid en solidariteit gekenmerkte instellingen heeft
platgewalst. Tegenover de oude piramidale maatschappijmodellen, met hun
starre verticale besluitvormingsstructuur die geen vertrouwen meer
inboezemen en tegenover de bureaucratieën die steeds sneller door hun
eigen incompetentie worden ingehaald, ontstaat een wereld, waarin lokale
netwerken van samenwerking in elkaar overvloeien.
De oude tegenstelling tussen een homogene civiele maatschappij en de
monopolistische verzorgingsstaat is zo langzamerhand achterhaald en in
de plaats ervan dient een heel netwerk van rechten scheppende
organisatievormen en gemeenschappen te komen die zowel de besluitvorming
als de tenuitvoerlegging in eigen hand willen nemen. Deze gemeenschappen
krijgen dan vorm op elk niveau van het maatschappelijk leven: van gezin
tot wijk, van gehucht tot stad, van beroepsleven tot vrije
tijdsbesteding enz. Alleen op deze lokale schaal kan weer een bestaan op
menselijke maat worden geschapen, niet versplintert in deeltaken,
bevrijd van indringende snelheidsgeboden ("onthaasting"),
hypermobiliteit en winstgevendheid, ondersteund door participatie in
gemeenschappelijk waardegoed en in de grond van de zaak gericht op
algemeen welvaren. Samenhorigheid en solidariteit moeten niet meer
gezien worden als gevolgen van een naamloze gelijkheid, die door de
Welvaartstaat (slecht) worden gewaarborgd, maar als resultaat van
wederkerigheid die door organische verbanden wordt bewerkstelligd. Die
verbanden zorgen voor verzekering, verdeling en billijkheid. Alleen
verantwoordelijke personen in verantwoordelijke gemeenschappen kunnen
een sociale rechtvaardigheid tot stand brengen, die niet alleen maar
neerkomt op bijstand.
Teruggaan naar het plaatselijke gebeuren, eventueel makkelijker gemaakt
door gemeenschappelijk telewerken, brengt o.m. ook met zich mee, dat
gezinnen weer hun natuurlijke roeping zullen kunnen vervullen als
instellingen voor opvoeding, socialisatie en onderlinge hulpverlening en
zo weer de sociale regels verinnerlijken, die thans louter van buitenaf
worden opgelegd.
Opleving van de lokale gemeenschappen zou moeten gepaard gaan met de
hergeboorte van volkstradities, die de moderniteit ten onder heeft doen
gaan of nog erger tot handelswaar heeft gemaakt (de "folklore" als
spektakel). Doordat ze samenhorigheid, gezelligheid en de betekenis van
samen eten en feesten voedsel blijven geven, ritmeren tradities ons
bestaan en verschaffen ze ons aanknopingspunten. Door hun ritmische
koppeling aan leeftijden zowel als aan seizoenen, aan momenten van groot
belang in iemands leven en aan het jaarverloop, voeden zij onze
verbeeldingskracht, genereren ze symboliek en onderhouden ze de
maatschappelijke band. Zij sterven nooit, maar vernieuwen zich
voortdurend.
(naar inhoudsopgave)
3.11 Voor dorpen en steden op menselijke maat, tegen betonvlakten en
woonsilo's
Stedenbouw ondergaat al een halve eeuw de dictatuur van de lelijkheid,
de zinloosheid of het kortetermijndenken: slaapsteden zonder horizon,
zielloze bedrijfszones, grijze ontmoedigende voorsteden die als
stedelijk overloopvat dienen en waar de mooie wijken zich kunnen ontdoen
van hun ongewenste 'menselijke ballast', lintbebouwing en opeenhoping
van de lelijkst mogelijke handelszaken die toegangswegen tot onze steden
verminken, wildgroei van naamloze 'onherbergzame oorden" die zich
richten tot haastige gebruikers, stadscentra die helemaal aan de
commercie worden uitgeleverd en ontdaan worden van hun traditionele
leven (café's, universiteiten, schouwburgen, bioscopen, parken en
plantsoenen enz), het naast elkaar optrekken van gebouwen zonder dat hun
bouwstijl bij elkaar aansluit, ontvolking van het platteland en
overbevolking in de steden ,vervallen wijken aan hun lot overgelaten
tussen twee vluchtige opknapbeurten door, of, integendeel, voortdurend
gesurveilleerd door bewakingsdiensten en geheime camera's...
Men bouwt geen woonruimten meer om erin te leven, maar om te overleven
in een stedelijk milieu dat verminkt wordt door de wet van de maximale
rentabiliteit en de rationele functionaliteit. Maar een plaats is vooral
een band: werken, vervoer, wonen geven geen van elkaar gescheiden
functies aan, maar onderling vervlochten handelingen waar het hele
maatschappelijke leven in betrokken is.
De stad moet overdacht worden als ontmoetingsplaats voor al onze
mogelijkheden, eerder als doolhof voor onze hartstochten en daden dan
als geometrische en kille uitdrukking van planmatige rationaliteit.
Bouwkunst en stedenbouw weerspiegelen trouwens een eenmalige historische
en geografische context, waarvan ze de weerspiegeling horen te zijn. Dat
vooronderstelt de herwaardering van een gewortelde en evenwichtige
stedenbouw, eerherstel voor streekgebonden bouwstijlen, ontwikkeling van
kleine dorpen en middelgrote steden in een netwerk rond regionale
hoofdsteden, het uit hun isolement halen van landelijke gebieden, het
langzamerhand afbreken van slaapsteden en pure handelsconglomeraten, het
uitbannen van alomtegenwoordige reclame, alsmede een diversificatie van
vervoerswijzen: afschaffing van het absolute primaat van de privé-auto,
goederentransport over het spoor, opwaardering van openbaar vervoer,
aandacht voor de vereisten van een evenwichtig leefmilieu.
(naar inhoudsopgave)
3.12. Voor een integrale ecologie, tegen de productivistische waanzin
In een eindige wereld kunnen alle curven niet voortdurend blijven
stijgen: hulpbronnen en groei kennen uiteindelijk hun grenzen. Het over
de hele planeet in razend tempo uitbreiden van westerse productie- en
consumptieniveaus zou in enige tientallen jaren uitlopen op uitputting
van bijna alle beschikbare natuurlijke hulpbronnen en op het overhoop
halen van klimaat en atmosfeer met onvoorzienbare gevolgen voor de
menselijke soort. Natuurverminking, exponentieel toenemende verarming
van de biodiversiteit, vervreemding van de mens door de machine en
kwaliteitsvermindering van ons voedsel wijzen ons erop, dat 'alsmaar
meer' niet noodzakelijk hetzelfde is als 'steeds beter'.
Dit alles is zeer terecht vastgesteld door de ecologische beweging die
daarmee ondubbelzinnig brak met de vooruitgangsideologie en eigenlijk
met de gedachte dat de geschiedenis zich in een opgaande rechte lijn
beweegt. We worden erdoor gedwongen ons bewust te worden van onze
verantwoordelijkheid voor een organische en anorganische wereld, in
wiens schoot wij ons ontwikkelen.
De kapitalistische 'megamachine' kent slechts het
rentabiliteitsbeginsel. Daar moet het verantwoordelijkheidsbeginsel
tegenover gesteld worden, dat beginsel gebiedt de huidige generatie zo
te handelen, dat toekomstige generaties geen lelijker, armer en
eentoniger wereld kennen dan deze die wij hebben gekend. Samenhangend
daarmee moeten wij ook weer het primaat van het 'zijn' op het 'hebben'
durven stellen. Bovendien roept een integraal ecologisme ook op om af te
zien van het moderne antropocentrisme en tot een bewust deelhebben door
de mens aan de kosmos. Deze immanente overstijging maakt van de natuur
een partner en niet langer een tegenstander. Deze vlakt het
eigensoortige aspect van de mens niet uit, maar ontzegt hem wel de
exclusieve plaats die christendom en klassiek humanisme hem hadden
toebedeeld. Voor economische hubris (overmoed) en een prometheische
techniekgelovigheid komen een gevoel voor maathouden en een zoeken naar
evenwicht en harmonie in de plaats.
Er is wereldwijd overleg nodig om afdwingbare normen en sancties in te
stellen tot behoud van de biodiversiteit - de mens heeft ook plichten
tegenover dieren en planten - en ter vermindering van grond- en
luchtverontreiniging. Ondernemingen en gemeenschappen die vervuilen
moeten dan ook worden belast op hun negatieve effecten (onder andere
vervuiling) op de buitenwereld. Een zekere teruggang in de
industrialisering van de landbouw- en voedselsector zou de plaatselijke
productie en consumptie moeten bevorderen en daardoor moeten bijdragen
tot een toenemende verscheidenheid in de voedselvoorziening. Systemen
die de herstellende kringloop van natuurlijke hulpbronnen in acht nemen
moeten in de Derde Wereld worden behouden en bij voorrang in de
'ontwikkelde' wereld weer worden hersteld.
(naar inhoudsopgave)
3.13. Voor geestelijke vrijheid en terugkeer naar gedachte-uitwisseling
Niet in staat tot zelfvernieuwing, onmachtig ook en gefrustreerd door de
mislukking van zijn onderneming, heeft het ondergaande moderne denken
mettertijd de vorm aangenomen van een ware denkpolitie, die zich tot
taak stelt iedereen in de ban te doen die zich van de dogma's van de
heersende ideologie vervreemdt. De oude revolutionaire 'spijtoptanten'
hebben zich binnen het systeem genesteld, maar toch nog hun oude
voorliefde overgehouden voor zuiveringen en banvloeken. Deze nieuwe vorm
van verraad door de intellectuelen van de macht steunt op de dictatuur
van een openbare meningsvorming die door de media wordt gekneed tot de
hysterie van zuiveringen, tot sentimentele overgevoeligheid of tot
selectieve verontwaardiging. In plaats van proberen te begrijpen wat de
huidige eeuw ons brengt, herkauwt men verouderde probleemstellingen en
draait men rond in een kringetje van argumenten en beweringen die
slechts een middel zijn tot uitsluiting en verdachtmaking. Dat de
politiek wordt teruggebracht tot het zo goed mogelijk managen van een al
maar meer problematisch wordende groei ontneemt trouwens de keuze voor
een radicale maatschappijverandering of zelfs eenvoudigweg de
mogelijkheid om openlijk van gedachten te wisselen over het einddoel van
gemeenschappelijk handelen.
Zo is het democratisch debat dus tot niets teruggebracht: men
discussieert niet, men geeft mensen alleen nog maar aan; men redeneert
niet meer, men beschuldigt meteen; men bewijst niets meer, men legt
eenvoudigweg zijn mening op. Elke gedachte, elk initiatief, elke persoon
die er ook maar van verdacht wordt 'de verkeerde kant' uit te gaan of
een 'deviationist' te zijn, wordt ervan beticht bewuste of onbewuste
sympathieën te koesteren voor een of andere idee uit de griezelkamer van
de geschiedenis. Niet in staat zelf een eigen denken te ontwikkelen of
om dat van anderen te weerleggen, gaan de censors tegenwoordig ook na
wat iemands eventuele bijbedoelingen ('verborgen agenda') zouden kunnen
zijn.
Deze weergaloze verarming van het kritisch denken wordt in Vlaanderen
nog verergerd door het ‘ons-kent-ons’-clubje, waardoor het kringetje van
bij elkaar de deur platlopende lieden wordt beperkt. Zo komt men ertoe
de regels, waaraan men zich in een normale gedachtenuitwisseling dient
te houden, over het hoofd te zien. Men vergeet dat vrije meningsuiting,
die men achteloos laat verkwijnen, in beginsel geen enkele uitzondering
kent. Men vreest de keuzevrijheid van het volk, minacht zijn
verzuchtingen en heeft er uiteindelijk nog liever de domheid van de
massa voor in de plaats.
Om een einde te maken aan deze verstikkende atmosfeer streven wij naar
een grondige vernieuwing van (maatschappij-) kritisch denken en strijden
tegelijkertijd voor een volledige vrijheid van meningsuiting. Tegen elke
vorm van censuur, tegen de modieuze oppervlakkigheid en de futiele
trends willen wij de noodzaak erkennen, dat nu meer dan ooit eens
werkelijk aan intellectuele herbronning moet worden gedaan. Wij zetten
ons dan ook in voor een nieuwe, open debatcultuur en onbelemmerde
uitwisseling van ideeën, weg van de oude tegenstellingen die
initiatieven tot nieuwe dwarsverbanden en syntheses verhinderen. Samen
met allen die deze analyse delen en dit initiatief willen ondersteunen
roepen wij op tot een gemeenschappelijk front van vrije geesten, tegen
de erfgenamen van Trissotin (6), Tartuffe(7) en Torquemada(8).
(naar inhoudsopgave)
Knooppunt Delta
Voetnoten:
(1) In Frankrijk: de zgn. contra-revolutionaire en traditionalische
middens.
(2) Verwezen wordt naar Le Contrat Social van J.-J. Rousseau
(3) De wetgeleerden van het Franse hof.
(4) Johan Althusius (1557-1638), jurist, hoogleraar en stadssyndicus van
het Oost-Friese Emden. Als politiek theoreticus geldt Althusius als
vader van het federalisme en van de volkssoevereiniteit en verdediger
van de Rijksgedachte.
(5) De term "consumptiemaatschappij" duidt maar een deel van dit
fenomeen aan, de "afgunstmaatschappij" haar psycho-sociaal gevolg.
(6) Trissotin is een personage uit Les Femmes savantes, een komedie van
Molière [1672]. Hij staat voor een esthetiserende poëet, pedant en
altijd op zoek naar applaus. In zijn meestal inhoudsloze verzen zoekt
hij naar buitenissige effecten. De inspiratiebron voor Trissotin was een
zekere pastoor Cotin, waarvan sommige sonetten letterlijk worden
geciteerd in het toneelstuk. Molière heeft er een schoolvoorbeeld van
belachelijke zelfingenomenheid van gemaakt en daardoor de term
trissotinisme ingevoerd in de Franse taal.
(7) Tartuffe, titel en hoofpersoon van een komedie van Molière [1664].
Hij symboliseert de combinatie van een vulgaire, schurkachtige inborst
met een niet te peilen hypocrisie. Bij de première aan het hof in
Versailles voelde de aartsbisschap van Parijs zich geraakt en slaagde
erin de openbare vertoning van Tartuffe drie jaar tegen te houden.
(8) Torquemada is Fray Tom s de Torquemada (1420-1498), dominicaan,
biechtvader van de Spaanse koning Ferdinand II en diens vrouw Isabella,
als grootinquisiteur berucht geworden doorheen heel Europa. Hij stelde
de Instrucciones o Ordenanzas de los Inquisidores op, het handboek van
de absolute en systematische onverdraagzaamheid. Veertien jaar lang
leidde hij zelf de operaties, met als een van de hoogtepunten de
gelijktijdige verbranding van twaalfhonderd ketters in Toledo op 10
maart 1487. Spaanse historici hebben becijferd dat hij 8.800 personen op
de brandstapel bracht en 96.504 tot andere gruwelijke straffen
veroordeelde. Torquemada was ook een fanatiek antisemiet die Ferdinand
en Isabella aanstookte tot de verdrijving in 1492 van alle joden uit
Spanje.